Arthurlegendes en Graalverhalen; de macht van de mythe
De geschiedenis kent vele voorbeelden van bewuste mythevorming. De Arthurlegendes en de Graalverhalen die in de Anglo-Normandische cultuur van de 12de eeuw opkwamen, lijken echter het product van een complexe, al oude culturele traditie, die in een bepaalde politieke omstandigheid een nieuwe impuls kreeg.
Begint het in Engeland en Frankrijk, in de 12de eeuw. De Normandische hertogen hebben in 1066 het Keltisch-Angelsaksische Engeland veroverd, maar tot in de 12de eeuw heeft de Plantagenet-dynastie problemen haar heerschappij stabiel te maken. Dan trouwt, in 1152, Hendrik iivan Engeland met Eleonora, de erfdochter van Aquitanië, dat geheel Zuidwest-Frankrijk omvat. Ineens ontstaat een zeer groot ‘Engels-Frans’ koninkrijk. De problemen worden niet geringer: etnische en sociale verschillen maken dit rijk tot een ‘multicultureel’ geheel, dat eenheid behoeft. Hoe schept men die? Dat doet men door wortels te zoeken of, desnoods, te verzinnen, en die in een historisch verhaal te verpakken.
Dit deden de Plantagenets natuurlijk niet zelf. Aan hun hof verbleven geletterde lieden die mede invulling gaven aan de vorstelijke cultuurpolitiek, of die nu werd ingegeven door propagandistische doelstellingen of door werkelijke behoeftes. Al dan niet gestuurd door de politiek gaven schrijvers en later ook schilders in woord en beeld vorm aan verhalen, waarbij zij echter altijd putten uit bestaande tradities, al was het maar opdat hun verhalen zich zouden voegen in een context waarin zij weerklank zouden vinden.
Keltische wortels?
Al in de 8ste eeuw schreef Nennius, de auteur van de Historia Brittonum, over een ‘Arturus rex’, een vorst die ooit vanuit Engeland de bewoners van Bretagne tegen hun vijanden te hulp gekomen was. Het verhaal wordt in de late 10de eeuw opnieuw verteld, in de Annales Cambriae: een Britse koning Arthur had, in 561, Saksische invallers verslagen door drie dagen lang het kruis van Christus op zijn schouders te torsen. Een held was geboren, die ook nog eens Engeland en Frankrijk met elkaar verbond. Geoffrey van Monmouth geeft omstreeks 1135 meer details in zijn Historia regum Britanniae. En dan zien we, drie jaar na het huwelijk van Hendrik en Eleonora, hoe Robert Wace in zijn Roman de Brutde Arthurlegende herneemt en opdraagt aan de nieuwe koningin. Een interessant element is de introductie van de Ronde Tafel, het verbond van ridders en koning, dat zich edele, zelfs heilige doelen stelt waarin het kwade bevochten wordt en het goede zal zegevieren.
De Engels-Franse dynastie behoefde niet alleen een Het Kanaal-overstijgende mythe, maar ook sacraliteit, een plaats, liefst, waar de oudheid en dus heiligheid van het koningschap symbolisch kon worden gevierd. Arthur moest dus een lokatie krijgen, zoals de Duitse keizers die hadden in Aken rond het graf van Karel de Grote, en de Franse koningen in Saint-Denis, de begraafplaats van Clovis. In 1191 wordt het verhaal verspreid dat in Glastonbury – de plaats die al in de De Antiquitate Glastonienis Ecclesiaevan William van Malmesbury (ca 1137) met Arthur was verbonden – het graf van de koning en zijn vrouw Guinevere is gevonden. De ontdekking valt, vast niet toevallig, samen met de derde kruistocht. De kruistochten waren voor de legitimering van christelijke vorsten van grote betekenis, en inderdaad participeerden in deze derde escapade de Anglo-Normandische koningen en hun edelen, als brachten zij de idealen van de Ronde Tafel nu in praktijk, niet alleen thuis maar ook in het door de ongelovigen bedreigde land waarin hun christelijke inspiratie haar oorsprong had.
Intussen werden aan het hof van Eleonora en dat van haar dochter Maria, gravin van Champagne, gretig de ‘romans’ gelezen van Chrétien de Troyes, die de avonturen verhaalden van enkele ridders van de Ronde Tafel. Vanaf 1181 schreef Chrétien aan zijn onvoltooid gebleven meesterwerk, Perceval ou le Conte du Graal. Parsifal, de jonge ridder uit Wales, ontmoet de ridders van de Ronde Tafel en verlaat zijn moeder, die van verdriet sterft. Aan Arthurs hof wordt hij geïnstrueerd in de regels die een christelijk edelman moet volgen. Op zijn tochten leert hij het wondere kasteel van de Visserkoning kennen, waar tijdens de maaltijden een mysterieuze schaal rondgaat. Parsifal durft niet te vragen wat de schaal bevat. Op latere omzwervingen hoort hij dat hij die vraag wél had moeten stellen. Dan zou hij namelijk hebben bewerkstelligd dat de Visserkoning, om onbekende redenen ten dode opgeschreven, uit de Graal (Lat. gradalis: schaal) had kunnen eten, want de schaal bevat de levenbrengende hostie. Parsifal herinnert zich dan zijn eerdere zonde van nalatigheid en besluit tot een leven van ascese, tot het vinden van het heil. Met de avonturen die dat doel met zich meebrengt, eindigt de roman, onvoltooid. De invloed ervan, in de Westerse cultuur, begon toen pas.
Er wordt nog steeds geredetwist over de vraag wie Arthur was – een historisch persoon, een legendarische held, een mythe? – en in hoeverre de verhalen rond hem en rond zijn Ronde-Tafelridders teruggaan op de cultuur van het oude, pre-Normandische en zelfs pre-Saksische Engeland en van het westen van Frankrijk, het gebied waar ooit de Kelten heersten. Was Arthur een geromaniseerde Kelt, die op enigerlei moment de leiding nam toen vreemde volkeren zijn gemeenschap aanvielen? Een Lucius Artorius is uit een Bretonse grafinscriptie bekend. Was de Ronde Tafel een verwijzing naar de Keltische feesttafel die, bovendien, zijn hemelse parallel had, waar een wonderkoning, in een wonderkasteel, er zijn wonderschaal met daarin kennis en overvloed plaatste? De Welshe bard Taliesin beschrijft in de 6de eeuw een beker waaruit alle krachten van de scheppende en kennende natuur vloeien. Was, ten slotte, de goede magiër Merlijn, die in zoveel Arthurverhalen optreedt, inderdaad geïnspireerd door de Keltische druïden?
Verwijzen naar deze wortels, al zijn ze ook in strikte zin onbewijsbaar, lijkt plausibel omdat duidelijk is hoezeer de Keltische cultuur voortleefde in Zuid-Engeland en West-Frankrijk. Juist daar hadden de Keltische stammen met een verbluffende snelheid het christendom overgenomen, hetgeen mede verklaart dat zij daarin vervolgens hun eigen tradities konden voortzetten. Niet voor niets werden de profetieën van Merlijn in de christelijke cultuur van de hoge Middeleeuwen soms geciteerd naast de bijbelse.
Het Graalverhaal verchristelijkt
Het open einde van Chrétiens Conte du Graal bood latere auteurs de mogelijkheid tal van verhalen te schrijven die Parsifals verdere avonturen vertelden maar ook nader ingingen op die mysterieuze schaal, de al snel ‘heilig’ genoemde Graal. Omstreeks 1200 schreef Robert de Boron de versroman l’Istoire du Graal, ook wel bekend als het verhaal van Jozef van Arimatea. Want precies deze Jozef – die in het apocriefe evangelie van Nikodemus een rol speelt – blijkt dan de man die de schaal die Jezus benutte bij het laatste avondmaal, van Jeruzalem naar Engeland bracht. Diezelfde Jozef stierf, volgens de overlevering, in Glastonbury en werd er begraven. Zo is de link gelegd tussen het heilig land van oorsprong en het nieuwe ‘heilige’ land, Engeland, en ‘zijn’ Arthur.
Het Graalverhaal, ontstaan in een traditie van avontuurlijke ridderromans met duidelijk Keltisch-wonderbaarlijke tendensen, krijgt nu een sterk christelijk karakter. In de vele voortzettingen van het Parsifalverhaal die in de 13de eeuw verschijnen – deels in Vlaanderen, waar juist in die decennia een cultus rond het bloed van Christus wortel schoot – blijkt de Graal inderdaad een evangelisch symbool: de schaal van het laatste avondmaal is ook de schaal waarin het bloed opgevangen werd dat uit Jezus’ zijde stroomde. Zo kon de Graal ook worden tot een begrip dat, zeker in combinatie met het adjectief ‘saint’, in de volksetymologie verwees naar ‘sang réal’, heilig bloed. Geen wonder dat in de Graal- en Parsifalverhalen nu ook dat andere heilige voorwerp voorkomt, de lans die Jezus’ zijde doorboorde.
Het Graalverhaal georiëntaliseerd
In het tweede decennium van de 13de eeuw verspreidde zich, buiten de Anglo-Normandische cultuurkring, een nieuwe variant van het Parsifalverhaal: Wolfram von Eschenbach schreef zijn Parzival, waarin de Graal een hemels juweel is, dat alle goeds op aarde kan brengen en dat bewaard wordt in een prachtig, oosters kasteel. Ook al blijft de teneur van het verhaal christelijk, de roman is in de Oriënt gesitueerd en de ‘plot’ draagt duidelijk Arabisch-Perzische kenmerken.
De Graal past hierin wonderwel: in de Iraanse traditie was de schotel al evenzeer een symbool van macht, kennis en heil. Maar ook wordt Wolframs Parzifal de vertegenwoordiger van een hemels ideaal, dat hij overigens pas bereikt na vele belevenissen, die als initiatie dienen: zijn avonturen zijn een queeste naar de Graal. Zijn tegenstander Gawain, die andere Ronde-Tafelriddder, staat voor het aardse, adellijk-avontuurlijke leven. Het is een oppositie die in veel oosterse vertellingen voorkomt.
Er is veel gespeculeerd over de bronnen van Wolfram von Eschenbach. Vond hij inspiratie in de verhalen die de kruisridders hadden meegebracht uit Outre Mer, verhalen die, op hun beurt, beïnvloed waren door de Arabisch-Perzische verhaaltraditie van elkaar bestrijdende vertegenwoordigers van goed en kwaad? Of ligt de wortel toch, net als bij de tekst van Robert de Boron, in het zuidwesten van Frankrijk? Dat was toch bij uitstek het deel van Europa waar sterke invloeden uit de ‘Arabische’ wereld zichtbaar waren, door de mediterrane handel, door de impulsen vanuit de islamitische beschaving op het nabije Iberisch schiereiland, en door de macht van die archetypische kruisridders, de tempeliers, in de Languedoc en de Provence, die zoveel oosterse mystiek hadden overgenomen.
Drie wortels, of toch één?
Sedert de 19de eeuw zijn de Arthurlegendes en de Graalverhalen onderwerp van vaak heftige literair- en cultuurhistorische debatten. Sindsdien is er ook geschreven over de mogelijkheid dat de drie wortels wellicht toch alle terugvoeren naar een ouder, gemeenschappelijk cultureel erfgoed, dat van de Indo-Europese mythologie. Het vermoeden kwam op dat de Keltische elementen in feite het gedachtegoed zijn van de Indo-Europese volken die in de 6de eeuw voor onze jaartelling Eurazië van Oost naar West doorkruisten en hun sporen uiteindelijk het duidelijkst nalieten op de kusten van Spanje, Frankrijk en Zuid-Engeland.
De christelijke elementen zijn, natuurlijk, voortgekomen uit de oriëntaalse en Grieks-Romeinse cultuur, die eveneens hun Indo-Europese oorspong kennen. Misschien dat mede daardoor de Arthurromans toch ook gelijkenissen vertonen met de Alexanderromans? En de oosterse elementen in Von Eschenbachs Parzival gaan, via de Arabische cultuur als intermediair, toch evenzeer terug op de Iraanse, Indo-Europese beschaving.
Sommigen zullen tegenwerpen dat er weinig zekers te zeggen valt over een proces dat, zo geschetst, meer dan een millennium omvat. Toch laat vergelijkend godsdiensthistorisch en mythologisch onderzoek wel degelijk zien hoe sterk, ook in een orale cultuur, de doorwerking van motieven kan zijn en hoe lang zij bewaard blijven.
Het voortleven van de Arthurlegendes en de Graalverhalen is in de Westerse cultuur al meer dan 800 jaar een feit. In de 13de en 14de eeuw worden tal van bewerkingen, uitwerkingen en toevoegingen geschreven, waarin de thema’s van Arthur, Parsifal, de Ronde Tafel en de Graal in telkens nieuwe combinaties voorkomen.
Omstreeks 1470 publiceert Thomas Malory zijn beroemde Morte d’Arthur, waarin alle lijnen opnieuw samengebracht worden. De Engelse koningen, uit de nieuwe Tudordynastie, vinden er een deel van hun politieke mythologie in. Hendrik vii, de eerste Tudor, noemt zijn erfgenaam Arthur. Ook Elizabeth i, de laatste Tudor, wordt door haar hofdichters bezongen in een context die duidelijk de motieven uit de Arthuriaanse wereld herneemt. Buiten Brittannië prevaleren andere tradities.
De Franse vorsten hebben geen behoefte aan verhalen die de band met Engeland benadrukken, en de Habsburgers, beginnend met Karel v, vinden meer inspiratie in de traditie van de Karolingers en hun strijd tegen de Moren: zowel vroegmodern Spanje als Oostenrijk zag in de islam de grote vijand. Tegelijkertijd bracht de Renaissance de Europese cultuur opnieuw in contact met de Grieks-Romeinse wortels, maar die werden nu juist van vreemde – lees Aziatische, oriëntaalse – smetten vrij verklaard.
Pas in de late 18de eeuw herontdekken de romantici een ander Europees verleden, het Germaanse en Keltische. Daarmee begint een heropleving van de Arthurlegendes. In Engeland wijden dichters als Walter Scott en Alfred Tennyson er verzen aan, die grote invloed krijgen op de jeugd. Schilders, met name uit de pre-rafaëlitische school, die de antieke cultuur te overheersend vonden, storten zich erop: Dante Gabriel Rossetti, Edward BurneJones en anderen versieren het gebouw van de Oxford Union in 1857-1858 met een belangwekkende Arthurcyclus.
In de toenemende behoefte aan een spiritualiteit die niet meer strikt kerkelijk-christelijk is, krijgt de Graal, krijgt de queeste van Parsifal naar onthechting en heil ook elders in Europa een nieuwe betekenis. Die beweging culmineert hoor- en zichtbaar in Richard Wagners Parsifal, het sacrale drama dat in 1882 in Bayreuth wordt opgevoerd. Het lijkt me veelbetekenend dat dit ‘Bühnenweihfestspiel’ niet, zoals vaak beweerd wordt, een typisch christelijk verlossingsverhaal is. Wij weten immers dat de componist-schrijver zich juist in die jaren sterk verdiepte in de boeddhistische en hindoeïstische literatuur, die in het kielzog van de ontdekking van de Indo-Europese talen in heel Europa populair was. Zo kwamen twee lijnen samen: het taalkundig en historisch onderzoek ontdekt de Indo-Europese oorsprong van veel typisch Europees gewaand cultuurgoed, zoals de Arthur- en Graalteksten, en de ‘Oosterse renaissance’, mede door dat onderzoek gevoed, leidt tot een nieuwe gevoeligheid voor oriëntaals gedachtegoed.
Het groeiende esoterisme vindt in het Graalverhaal, in Parsifal, maar ook in Arthur – was hij wellicht de Visserkoning op aarde? – een inspiratiebron die, zeker ook tijdens het fin-de-siècle, dichters, prozaschrijvers en beeldend kunstenaars beïnvloedt. De schrijver Joséphin Péladan, in 1890 terug van een reis naar Jeruzalem, sticht te Parijs de Katholieke Orde van het Rozenkruis, van de Tempel en de Graal, die van invloed bleek op het symbolisme als kunststroming.
Vanaf de vroege 20ste eeuw liet een steeds technologischer en wetenschappelijker mens- en wereldbeeld weinig ruimte voor beleving van het nog altijd onverklaarbare mysterie van het menselijk bestaan tussen bevangenheid en bevrijding. Dat verklaart mede de populariteit van de ‘fantasy’-stroming in de literatuur en, al spoedig, de film, of men die nu duidt als escapisme uit het alledaagse of als reflectie op het hogere. De thema’s uit de Arthurlegendes en de Graalverhalen bleken ook nu weer aantrekkelijke aanknopingspunten, zodat een traditie werd voortgezet die tot in de laatste jaren van de eeuw belangwekkende producten opleverde: niet alleen de Arthurische romans van Marion Zimmer Bradley maar ook de ‘blockbuster’-films die Monty Python en Steven Spielberg in respectievelijk 1974 en 1989 aan de Graalqueeste wijdden, met hun Monty Python and the Holy Grailen de derde Indiana Jonesfilm, The Last Crusade. Ondergewaardeerd bleef de filmbewerking van het Parsifalverhaal in Terry Gillians The Fisher King(1991).
En dan is er nog de enorme productie op het vlak van de pseudowetenschappelijke literatuur, waarin jaar in jaar uit nieuwe ‘studies’ verschijnen die claimen de Ronde Tafel geïdentificeerd of de Graal gevonden te hebben. Elk jaar trekken nog duizenden naar Glastonbury, dat een centrum van New Age-spiritualiteit is geworden. Maar ook reizen velen naar het zuid-Franse plaatsje Rennes-le-Chateau waar, volgens de verhalen die sedert 1885 door de lokale pastoor in omloop zijn gebracht, het bloed van Christus, en dus de Graal, zouden berusten. Wij kunnen kennelijk niet zonder mythes.