Bataafse revolutie in Nederland
‘Gy zyt vry! gy zyt gelyk!'. Na de Amerikaanse (1776) en Franse revolutie (1789) ontstond er in 1795 ook een Nederlandse revolutie. De Bataafse republiek die hieruit voortkwam streefde naar een democratischer en centraler bestuur. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, was zij geen aftreksel van het grote Franse of Amerikaanse voorbeeld. Opvallend is juist het eigenzinnige en radicale karakter van de Nederlandse politiek en wetgeving.
Annie Jourdan
In Nederland is de Bataafse revolutie een relatief onbekend hoofdstuk uit zijn geschiedenis. In 1987 verschenen talrijke bundels die aandacht schonken aan de tijd van de patriotten (1780-1787), maar de Bataafse tijd (1795-1810) werd nauwelijks herinnerd of gevierd. Waarom is dat? Zien Nederlandse historici de Bataafse revolutie als niet meer dan een ‘incident’, zoals de Groningse historicus Ernst Kossmann het ooit uitdrukte? Of zijn ze van mening dat die periode zo sterk door Frankrijk beïnvloed is dat bestudering ervan niet de moeite waard is? Beide verklaringen zullen een rol hebben gespeeld. Hoe het ook zij, sinds Simon Schama’s Patriots and Liberators is er geen serieuze of vernieuwende synthese over de Bataafse tijd verschenen.
Baanbrekende historici als Niek van Sas, Frans Grijzenhout, Willem Frijhoff, Wyger Velema, Martijn van der Burg en Joost Rosendaal hebben nieuwe bronnen aan het licht gebracht over de patriotten in ballingschap, over het republicanisme van die tijd, over bepaalde figuren en hun gedachtegoed en over het koninkrijk van Lodewijk Napoleon. Toch beweren politiek- en rechtshistorici nog steeds dat de Bataafse instellingen op die van Frankrijk geënt waren. De diverse Bataafse verklaringen van de rechten van de mens en de ontwerpen van constitutie geven echter een ander beeld. Als het gaat om de juridische en culturele instellingen, is het verschil tussen de zogenaamde moeder- en zusterrepubliek zelfs nog groter.
Rechten van de mens
De Bataafs-Franse troepen zijn in januari 1795 Nederland nog maar net binnengevallen of de provisorische vertegenwoordigers van Holland besluiten een Verklaring van de rechten van de mens op te stellen en openbaar te maken. Op 26 januari 1795 wordt het besluit hiertoe genomen. Op 29 januari is de Verklaring klaar en twee dagen later wordt zij door de Provinciale Staten van Holland aangenomen. In drie dagen hebben de Nederlanders dus een tekst vervaardigd die volgens de gematigde patriot Johan Hendrik Swildens als voorbeeld voor de nieuw op te stellen Franse verklaring van 1795 had kunnen dienen. De Amerikaanse staten hadden veelal twee à drie jaar nodig om hun Bill of Rights en hun grondwetten af te kondigen. In 1789 was het Frankrijk gelukt om in drie weken een eerste ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ klaar te hebben. De verklaring van de provincie Holland, die een model vormde voor de andere gewesten, lijkt wat de beginselen en volgorde betreft niet op die van Frankrijk en ook niet op die van Amerika. Na de provinciale verklaringen volgen nog vijf nationale ontwerpen. Zo worden tussen 1796 en 1798 het ontwerp-Hahn, het ontwerp-Floh en het ontwerp- De Mist aan de Nationale Vergadering gepresenteerd. Het laatste wordt na enkele correcties goedgekeurd en als ‘sociaal verdrag’ bij het ontwerp van de Constitutie van 1797 toegevoegd. Wanneer deze grondwet door het Nederlandse volk wordt verworpen, hebben de wetgevers een nieuwe grondwet en een nieuwe verklaring vervaardigd. Elke keer worden deze ontwerpen in de Nationale Vergadering serieus besproken, bekritiseerd en verbeterd.
Het feit dat Nederland in 1797 een wederzijds verdrag wilde hebben in plaats van een eenzijdige verklaring van de wetgevers, komt voort uit het idee dat een verklaring niet bindend zou zijn, terwijl een verdrag dat wel is. In 1798 hebben de wetgevers gekozen voor ‘algemene beginselen en burgerlijke en staatkundige grondregels’, een benaming die ook weer volledig onbekend was in Frankrijk. De tekst is afgestemd op het nationale karakter en lijkt op geen ander model, aangezien het niet minder dan 72 artikelen telt die allemaal zijn toegesneden op de Nederlandse situatie, zoals blijkt uit de artikelen over wisselbanken of over handel in de koloniën. Hetzelfde geldt voor de grondwet. De radicale patriotten, die een unitaire republiek wilden stichten, hebben zich in januari 1798 voor een deel laten leiden door het Nederlandse ontwerp van 1797 en voor een ander deel door hun eigen overtuigingen. Zo worden de verkiezingen zodanig georganiseerd, dat het volk directe invloed kan uitoefenen: het volk noemt zelf de verkiesbare kandidaten. De verkiezingen zijn indirect, maar als de uitslag onduidelijk is, wordt door het lot besloten. Een procedure die Rousseau had aanbevolen, maar bij de Franse wetgevers onbekend was. Ondanks de pogingen van Charles Delacroix, de Franse ambassadeur in Den Haag, om bepaalde Franse instituties in te voeren, zoals de jury of de vrederechter, zijn deze in de Bataafse grondwet niet overgenomen. Dit laat opnieuw zien dat de grondwet van 1798 voor een groot deel Nederlands was. De enige veranderingen die op bevel van Frankrijk zijn ingevoerd, betreffen de rechtgevende macht, die zich niet met de wetgevende of uitvoerende macht mag bemoeien, en de politieke sociëteiten, die niet zomaar bij elkaar mogen komen. De Franse wetgever Daunou, die het Nederlandse ontwerp gecorrigeerd heeft, kon ook waardering opbrengen voor Nederlandse creaties: hij vond het Bataafse kiesstelsel beter dan het Franse en heeft die in de door hem in 1798 gestichte Romeinse Republiek ingevoerd. In het kort betekenen deze veranderingen dat de politiek minder populair moest worden en dat de uitvoerende macht moest kunnen functioneren zonder dat de rechters een struikelblok zouden vormen. Verder kon Nederland zijn eigen weg gaan zonder zich te veel aan te trekken van wat Parijs vond van haar nouveautés. Dat blijkt dus uit zijn eigenzinnige verdeling in kiesdistricten en uit het originele kiesstelsel.
Wetboeken voor de Bataafse natie
H et streven naar een eigen koers komt nog sterker naar voren in de discussie rondom de codificatie. De Nederlandse juristen die deel uitmaakten van de codificatiecommissie, konden een beroep doen op een inheemse traditie: die van Hugo de Groot. Deze jurist was de inspiratiebron van professor H.C. Cras, de voorzitter van de Commissie. De ontwerpen die tussen 1801 en 1804 gemaakt zijn, laten dan ook duidelijk zien dat men uit eigen bodem wilde putten. Wat het burgerlijk wetboek betreft, meenden de commissieleden bijvoorbeeld dat de volwassenheid op 23 jaar werd bereikt. Voor die leeftijd zou een jongeman niet in staat zijn zelfstandig te handelen – in tegenstelling tot Frankrijk waar die grens op 21 gesteld was. Zouden de Fransen dan eerder volwassen worden? Of hanteerden de Nederlanders andere criteria? Andere criteria dan de Fransen hadden de Nederlanders zeker wel als het ging om vrouwen en kinderen. Veel liberaler dan hun zuidelijke buren waren zij bijvoorbeeld ten opzichte van buitenechtelijke kinderen, die van moederskant mochten erven, want, zeiden zij, ‘een Nederlandse vrouw maakt geen bastaard’. En een enkeling onder de juristen had graag gezien dat vrouwen gelijk behandeld werden, aangezien mannen en vrouwen geestelijk gelijk waren en het verschil in zuivere fysieke kracht geen reden mocht zijn om vrouwen te discrimineren. Ten slotte accepteerden de commissieleden dat er meer gronden waren voor scheiding dan vroeger, zodat de vrouw bevrijd kon worden van een onbetrouwbare of gewelddadige echtgenoot.
Alles moest in het werk gesteld worden om de vrouw te stimuleren kinderen te baren. Kinderen die het vaderland de welvaart zouden brengen, die in die tijd zo nodig geacht werd. De aandacht voor kinderen en hun welzijn, en ook voor de zorg voor de bevolkingsgroei, was in Nederland veel sterker dan in het revolutionaire Amerika of Frankrijk. Veel minder liberaal waren de commissieleden ten opzichte van het strafrecht. Hier wordt duidelijk wat voor samenleving ze ambiëren: een ordelijke en gedisciplineerde maatschappij waar rovers, zwervers en bedelaars opgesloten zouden worden, ver van de beschaafde burgerlijke samenleving. Opnieuw keken zij hierbij helemaal niet naar Frankrijk. De commissieleden deden slechts een beroep op nationale of provinciale tradities. Merkwaardig is het feit dat er nooit aan de kwaliteit van het Nederlandse strafrecht werd getwijfeld, ook niet door de radicalen of democraten van 1798. Terwijl foltering in Holland snel afgeschaft werd, werd er bijvoorbeeld nooit gesproken over het afschaffen van lijfstraffen. Men bleef geselen en brandmerken. De lijfstraffen waren in Frankrijk al in 1791 verdwenen, omdat zij onmenselijk en onwaardig geacht werden. Hetzelfde gold voor Amerika, met uitzondering van de zuidelijke staten. Maar opmerkelijk genoeg werd er noch door de Bataafse wetgevers, noch door de commissieleden een woord over gerept, niettegenstaande het artikel 30 van de grondwet dat bepaalde dat niemand te streng mocht worden behandeld. Het Nederlandse liberalisme beperkte zich dus tot de burgerlijke en politieke wetten. Voor het strafrecht gold daarentegen een streng paternalisme.
Eén nationale cultuur
Ook wat haar culturele instellingen betreft, ging de Bataafse republiek haar eigen gang. Zo werd bijvoorbeeld besloten om meer aandacht te geven aan het lagere schoolwezen dan aan het hoger onderwijs. Belangrijk was voor de Bataven dat alle kinderen konden lezen, rekenen en schrijven. Frankrijk en Amerika toonden niet zoveel belangstelling voor arme kinderen. Verder wilde de Bataafse republiek ‘welvaart aan alle hare leden’ verschaffen en ‘bedelarij’ weren. Niet om de Jakobijnen na te apen, zoals sommige Franse historici nog steeds beweren, maar omdat de nieuwe republiek instellingen als armenbestuur en gilden zou gaan nationaliseren. Daarnaast hoopten de wetgevers dat de nieuwe wetten de welvaart zouden stimuleren. Onder de maatregelen die genomen werden om het nationaal karakter te vormen, werden er ook nog nationale feesten georganiseerd, die broederschap onder de burgers zouden aankweken. Wat de feesten betreft, waren de Nederlanders wel eens geneigd om naar Parijs te kijken, maar juist daarom werden de nationale feesten geen succes. Het volk ging zich bezatten of er was geen mens te bekennen. De minister van Nationale Opvoeding, Johannes van der Palm, bedacht dat het beter was het weinige geld dat hij nog had verstandiger uit te geven, en dat geld werd dus in de lagere scholen en in de organisatie daarvan geïnvesteerd.
Minister Isaak Gogel, die de Financiën zou hervormen, had ook een droom: een nationale ‘konstgallerij’ om het volk op te voeden. Die heeft hij in 1800 geopend, ondanks het feit dat de mooiste stadhouderlijke collecties naar Parijs waren meegenomen. Deze galerij was de voorloper van het Rijksmuseum en omvatte schilderijen van zeehelden of uit de tijd van de Opstand. Portretten van revolutionaire helden ontbraken volledig. In Frankrijk waren al in 1789-1791 portretten en standbeelden van Franse en Amerikaanse revolutionairen tentoongesteld en in Londen was de Amerikaanse kunstenaar John Trumbull bezig met het schilderen van prachtige taferelen van de Amerikaanse revolutie. In Parijs vereeuwigde de grootste schilder van zijn tijd, Jacques-Louis David, de herinnering aan de martelaren van de vrijheid. Deze kunstwerken waren ook in Nederland bekend, maar gaven geen aanleiding tot imitatie. Evenmin succesvol was de poging om naar Frans voorbeeld een nationaal monument op te richten. Er is maar één ontwerp geweest: ter herdenking van de overwinning te Castricum tegen de Anglo-Russische inval. Maar zelfs dit is niet uitgevoerd. Kortom, de ‘culturele revolutie’ in Nederland mislukte. De vraag is natuurlijk waarom. Natuurlijk hadden de Bataven te weinig middelen en tijd, maar misschien speelt hier iets anders: de teleurstelling in hun revolutie, die de nationale tweedracht aan het licht bracht. Vroeger werd de stadhouder gezien als de oorzaak van die twee- dracht, maar met zijn vertrek in 1795 werd de eendracht niet hersteld, integendeel, de partijzucht was verergerd.
Vergeven en vergeten
De culturele revolutie heeft des te meer gefaald omdat er in 1813 een beleid van ‘vergeven en vergeten’ gevoerd werd. Op de lagere scholen kregen de kinderen nieuwe handboeken waarin de voorgaande vijftien jaren verzwegen werden of een bijzondere invulling kregen. Zo bleek uit die boekjes dat de Nederlanders helemaal geen revolutie hadden gewild en dat zij huilend naar het vertrek van Willem v hadden gekeken. van die tijd dateert het idee dat de Bataafse revolutie te wijten was aan de listen van de Fransen. Maar daarmee is vergeten wat de patriotten en de Bataven zelfstandig bedacht hadden op gebied van de modernisatie van politiek, wetgeving en culturele natievorming. Waarschijnlijk was het heel anders gelopen als Napoleon het land níet had ingelijfd. Zolang Nederland onafhankelijk was, waren de patriotten trots op hun hervormingen. Koning Lodewijk Napoleon heeft daar geen verandering in aangebracht. Wel heeft hij de nationale tweedracht weten te sussen. Maar doordat het ‘lieve vaderland’ in 1810 het statuut van Frans departement kreeg, werd het moeilijk om de Bataafse revolutie te zien als een succes. Niet alleen had die revolutie de interne tweedracht aan het licht gebracht, maar ook de ongeneeslijke zwakheid van een land dat zijn rang als wereldmacht definitief kwijtgeraakt was. Aan zulke gebeurtenissen wordt een natie nooit graag herinnerd.
Dit artikel is afkomstig uit:
Titel | Geschiedenis Magazine |
Jaargang: | 2009 |
Nummer: | 4 |