Amsterdamsche Wisselbank Gouden Eeuw

De Amsterdamse Wisselbank (1609-1820)

Orde in het geldwezen. Tot enkele maanden geleden zullen weinig mensen lang stilgestaan hebben bij de precieze werking van het bancaire systeem. De kredietcrisis heeft echter allerlei vragen opgeroepen. Is het geld eigenlijk wel veilig op de bank? En wat doet de bank er precies mee? Vierhonderd jaar geleden, op 31 januari 1609, werd de Amsterdamse Wisselbank opgericht, een indirecte voorloper van de Nederlandsche Bank. Hoe was men toen in staat vertrouwen te winnen en de financiële orde en stabiliteit te versterken?

Lodewijk Petram

In de vroegmoderne Nederlanden was de gulden de munteenheid, maar er bestond niet één gestandaardiseerde guldenmunt. Rond 1600 waren er tussen de achthonderd en duizend verschillende munten in omloop. Deze muntchaos leverde een onoverzichtelijke situatie op die nog werd verhevigd door gestage ontwaarding van de munten. Het was een zeer winstgevende praktijk om het edelmetaalgehalte van een munt iets te verlagen en verschillende provinciale munten – de instellingen die munten mochten slaan – maakten zich hier op grote schaal schuldig aan. 17de-eeuwse Nederlanders konden er nooit zomaar van uitgaan dat een munt daadwerkelijk de waarde had die erop stond. En behalve dat het natuurlijk heel vervelend was om ongemerkt een zogenoemde lichte munt in handen te krijgen, was de muntontwaarding ook nadelig voor de economie van de Republiek. Zij leidde tot inflatie, waardoor het prijspeil in de Nederlanden hoger kwam te liggen dan in de omliggende landen.

De overheden in de Republiek onderkenden de problemen die het muntstelsel meebracht en zij namen maatregelen om de munteenheid te stabiliseren. Met dat doel voor ogen werd in 1609 in Amsterdam de Wisselbank opgericht, die later in iets andere vorm navolging zou krijgen in Rotterdam en Middelburg. De Amsterdamse vroedschap (gemeenteraad) bepaalde dat alle wissels van boven de ƒ 600,- via de nieuw opgerichte Wisselbank moesten lopen. Dit hield eenvoudig gezegd in dat alle grote geldtransacties met het buitenland, waarvoor de wissel het gebruikelijke betaalmiddel was, via de Wisselbank verricht werden. Hoe ging dit in z’n werk? Kooplieden konden bij de Wisselbank, die in het stadhuis op de Dam gevestigd was, een rekening openen. Het muntgeld dat zij inbrachten, werd op hun rekening gecrediteerd. En met dat tegoed konden zij betalingen verrichten. De deposito’s bij de bank werden door de stedelijke overheid gegarandeerd – te vergelijken met het huidige depositogarantiestelsel. Veel belangrijker was dat de Wisselbank volwaardige guldenmunten uitbetaalde op het moment dat een rekeninghouder zijn tegoed opvroeg. Dit systeem moest ervoor zorgen dat de waarde van de gulden zou stabiliseren.

Het duurde echter lang voordat die stabilisatie een feit was. De voornaamste reden hiervoor was dat heel veel betalingen buiten de bank om verricht werden. Kleine bedragen werden natuurlijk voornamelijk in contanten betaald, maar voor grotere bedragen verkozen veel kooplieden de diensten van kassiers boven die van de Wisselbank. Kassiers waren al voor de oprichting van de Wisselbank in Amsterdam actief. Bij hen was het mogelijk om geld over te schrijven; zij hielden rekeningen bij van hun verschillende cliënten. Als een koopman niet met een overschrijving betaald wilde worden, maar contant geld in handen wilde krijgen, kreeg hij een assignatie. Zo’n assignatie was inwisselbaar tegen muntgeld, te vergelijken met de huidige cheques.

Het was echter onzeker of je bij inlevering van een assignatie ook contant geld terugkreeg; de kassiers hadden hiervoor veelal te weinig contanten in huis. Kooplieden kregen daardoor vaak een andere assignatie in handen en werden zo van de ene kassier naar de andere gestuurd. En daarbij was het bij de kassiers altijd mogelijk dat je gedevalueerde munten in handen kreeg – zij waren ook niet onbekend met deze lucratieve handel. Tegelijkertijd met de oprichting van de Wisselbank had de stad Amsterdam uitoefening van het kassierberoep verboden. De kassiers werkten immers de ontwaarding van de gulden in de hand. Maar deze maatregel had niet het gewenste effect; de kassiers bleven hun activiteiten voortzetten en de vroedschap kwam in 1621 tot het inzicht dat het verbod net zo goed ingetrokken kon worden.

Wat was het geval? De kooplieden die in Amsterdam actief waren hadden behoefte aan financiële dienstverlening die verder ging dan alleen het verrichten van overschrijvingen. De garantie van uitbetaling in volwaardige munten woog niet op tegen de tekortkomingen in de dienstverlening van de bank. Zo mocht de Wisselbank geen (kortlopende) kredieten verlenen, terwijl de kassiers – mits zij de reputatie van hun cliënt kenden – niet moeilijk deden over betalingen die de waarde van het ingelegde muntgeld overschreden. En de Wisselbank betaalde ook geen rente op de deposito’s van de rekeninghouders. Rekeninghouders hielden bij de bank tegoeden aan die toereikend waren voor het voldoen van hun betalingen die via de bank moesten verlopen, maar voor hun vermogen zochten zij andere bestemmingen. De diensten van de Wisselbank waren niet aantrekkelijk genoeg, waardoor de stabilisatie van de gulden langzamer verliep dan de overheid waarschijnlijk gehoopt had.

Het ontstaan van een nieuwe valuta

Deze situatie, waarbij een deel van de betalingen via de Wisselbank verliep en een deel via de kassiers, had gevolgen die niemand had kunnen voorzien. De twee betalingssystemen raakten meer en meer van elkaar gescheiden, wat er vanaf de jaren 1640 toe leidde dat het geld in de bank een andere waarde kreeg dan het geld erbuiten, waar sommige munten de ontwaardingspraktijken hadden voortgezet. Guldens die op tegoeden bij de bank stonden, waarbij gegarandeerd niet geknoeid was met het zilvergehalte, waren telkens iets meer waard dan de guldenmunten buiten de bank, hoewel het in principe geld van dezelfde munteenheid was. Dit waardeverschil, agio genoemd, moet voor de 17de-eeuwse Nederlanders aanvankelijk vreemd geweest zijn. Maar voor de commissarissen van de Wisselbank had het geen prioriteit om in deze situatie in te grijpen, omdat de stabilisatie van de gulden nog altijd niet bewerkstelligd was.

Vanaf 1659 was stabilisatie van de gulden niet langer een taak voor de Wisselbank; in dat jaar voerde de Republiek een munthervorming door die een eind maakte aan de verscheidenheid aan munten. Anders dan bij de invoering van de euro in 2002 werden niet alle oude munten direct uit roulatie genomen, maar vanaf dit moment werden er uitsluitend nog gestandaardiseerde guldens geslagen. De hervorming was een grote stap, aangezien het de provincies een deel van hun autonomie ontnam, maar het betekende ook dat de Wisselbank haar belangrijkste bestaansrecht verloor. In de decennia voorafgaand aan de munthervorming waren de deposito’s bij de Wisselbank gestaag gegroeid, aangezien de bank zekerheid gaf dat er weer goede guldens uitbetaald zouden worden, maar vanaf 1659 verviel dit voordeel. De Wisselbank was niet direct nutteloos geworden, integendeel: het betalingsverkeer had nog onverminderd baat bij de diensten van de bank. Maar de groei was eruit en de deposito’s groeiden niet verder.

Na een periode waarin er weinig veranderde aan de dienstverlening van de bank, begonnen de Commissarissen van de Wisselbank naar uitbreidingsmogelijkheden te zoeken. De belangrijkste beleidswijziging vond plaats in 1683. Vanaf dit jaar was het mogelijk om edelmetaal bij de bank in belening te geven. Dit hield in dat rekeninghouders edelmetaal naar de bank brachten, waarvoor zij een ontvangstbewijs, een recepis, kregen. Na een halfjaar kregen zij hun edelmetaal terug of kon de belening verlengd worden. Met de recepissen konden kooplieden vervolgens handelen of betalingen verrichten. Deze dienst van de Wisselbank leidde tot een enorme toevloed van edelmetaal naar Amsterdam, waardoor de stad kon uitgroeien tot Europa’s voornaamste handelscentrum voor edelmetaal. Ook verhoogde het de omloopsnelheid van het geld aanzienlijk.

Tegelijkertijd leidde de uitgifte van recepissen ertoe dat rekeninghouders nooit meer deposito’s hoefden op te nemen. Het recht op een deposito kon immers verhandeld worden. Als een koopman contanten nodig had, kon hij die makkelijker krijgen door zijn recepis te verkopen dan door zijn tegoed bij de bank op te nemen, waarvoor de bank kosten rekende. Op de Dam, voor het stadhuis, vond dagelijks een levendige handel in recepissen plaats. De kassiers, die deze handel beheersten, namen zo de plaats in van het loket van de Wisselbank.

Nu er in de praktijk geen deposito’s meer werden opgenomen, raakte het bankgeld feitelijk losgekoppeld van het courante geld buiten de bank. Er was een munteenheid ontstaan die alleen in de boeken van de bank bestond. De praktische voordelen die dit met zich meebracht voor grote transacties, zorgden ervoor dat Amsterdam het centrum van het internationale betalingsverkeer werd: overheden en vermogende buitenlandse kooplieden verrichtten hun betalingen via Amsterdam. Maar de loskoppeling van het bankgeld bood nog meer voordelen: het stelde de Wisselbank in staat een actief monetair beleid te gaan voeren. Door de uitgifte van recepissen te vergroten of verkleinen konden de commissarissen van de Wisselbank de omvang van de geldhoeveelheid in de Republiek beïnvloeden. Het was voor het eerst in de geschiedenis dat een bank zich hiermee bezighield; tegenwoordig is dit een van de hoofdtaken van centrale banken.

Het einde van de bank

En zo kwam het dat de bank die in 1609 opgericht werd om de ontwaarding van het muntgeld tegen te gaan en orde te scheppen in de muntchaos, uitgroeide tot een voorloper van moderne centrale banken. En het vertrouwen in de bank? Dat was gebaseerd op de garantie dat de bank volwaardige munten uitbetaalde en op een bijna volledige dekking van de deposito’s door edelmetaal – een totaal andere situatie dan bij de huidige bankencrisis dus. De Amsterdamse financiële wereld doorstond verschillende financiële crises (bijvoorbeeld in 1720 en 1763) zonder al te veel kleerscheuren, maar in 1773 raakte Amsterdam definitief zijn rol als financiële hoofdstad kwijt. Na het faillissement van het handelshuis Clifford en Zoonen begonnen investeerders de instabiele Amsterdamse markt te mijden. De omvang van deposito’s bij de Wisselbank kelderde en toen aan het einde van de 18de eeuw ook nog naar buiten kwam dat de Wisselbank grote en zeer risicovolle leningen had verstrekt aan de kwakkelende voc, was het vertrouwen in de bank verdwenen. Tot de officiele opheffing in 1820 gebeurde er feitelijk niets meer in de bank. De Wisselbank had plaatsgemaakt voor een instelling die het stedelijk particularisme van de Republiek ontsteeg: de Nederlandsche Bank.

Afbeeldingen:

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel: Geschiedenis Magazine
Jaargang: 2009
Nummer: 1
Uitgever: Virtumedia

Meer weten

Tijdschriften: