Geen afbeelding beschikbaar

De reizen van de laatste Duitse keizer Wilhelm II

‘Wilhelm Immer Reisefertig’ De Duitse keizer Wilhelm II, sinds 1888 op de troon, was een uiterst reislustig man. Meer dan de helft van het jaar vertoefde hij buiten Berlijn en Potsdam. Zijn reizen per speciale hoftrein of per boot zijn vastgelegd op tal van foto’s. Deze speelden een belangrijke rol in de public relations van de keizer.

liesbeth ruitenberg

Een groot deel van de foto’s van Wilhelms reizen wordt bewaard en beheerd in Huis Doorn. Ze zijn daar terecht gekomen toen de keizer, gedwongen door de voor Duitsland fatale afloop van de Eerste Wereldoorlog en het uitbreken van de revolutie in dat land, op 10 november 1918 vanuit zijn hoofdkwartier in Spa naar het neutrale Nederland vluchtte. Na langdurig beraad verleende de Nederlandse regering hem asiel. Achttien maanden verbleef de keizer op kasteel Amerongen alvorens hij Huis Doorn aankocht. Voor de inrichting van dit kasteeltje liet hij een deel van de inboedels van de voormalige paleizen in Berlijn en Potsdam in negenenvijftig treinwagons naar Nederland komen. Daartoe behoorde ook een grote hoeveelheid foto’s. Veel ervan zijn gemaakt tijdens officiële en semi-officiële gebeurtenissen, waartoe de vele reizen van de keizer en zijn familie gerekend kunnen worden.

Heil Dir im Sonderzug

Wilhelms reislust leverde hem in de volksmond de bijnamen Wilhelm Immer Reisefertig [Wilhelm altijd reisvaardig] – een parodie op het monogram Wilhelm IR [Imperator Rex] – en Der Reisekaiser [de reizende keizer]. En zijn onderdanen veranderden de eerste strofe van het volkslied, Heil Dir im Siegerkranz [hulde aan u in de zegekrans], regelmatig in: Heil Dir im Sonderzug [hulde aan u in de speciale trein]. In 1894 rekenden twee Berlijnse dagbladen hun lezers voor dat de keizer meer dan 200 dagen per jaar op reis was. Geen wonder dat velen zich zorgen maakten over de bestuurbaarheid van het land. De keizer was zo vaak weg dat de ministers in zijn kielzog meereisden, of hem achternakwamen om staatszaken te bespreken. Desondanks beschouwde de gemiddelde Duitser de reizen van de keizer als een pure liefhebberij, en de kritiek was dan ook niet van de lucht. De vraag is meermalen gesteld waarom Wilhelm zo veel reisde. Waarschijnlijk niet uit een behoefte aan het knellende protocol te ontsnappen. Al zal hij wel geleden hebben onder de strakke regels aan het Berlijnse hof, hij hield dit protocol zelf mede in stand. En ook al liet hij tijdens zijn reizen de teugels wat vieren, er bleven regels waaraan alle deelnemers zich dienden te houden.

Was het dan de wens om verre landen en volken te leren kennen? In ieder geval in zijn jonge jaren ontbrak het Wilhelm aan een dergelijke belangstelling, zo blijkt uit een opmerking van zijn moeder in een brief uit 1879: ‘Willie (...) vindt niets interessanter dan Potsdam en Berlijn. Hij ziet nooit iets wat hem interesseert of wat hij bewondert in andere landen(...).’

Eenmaal keizer ontwikkelde Wilhelm meer interesses, onder meer voor vernieuwingen op wetenschappelijk gebied en voor archeologie. Later in Doorn raakte hij in de ban van oude culturen. Voor eigentijdse vreemde culturen had hij slechts belangstelling als er een relatie bestond met de Germaans-Duitse cultuur, en als die relatie gebruikt kon worden voor het verwezenlijken van een bepaald doel. Dit was bijvoorbeeld het geval met Noorwegen, zoals we nog zullen zien. Kwam zijn reislust dan voort uit behoefte aan vakantie na de uitputtende beslommeringen van het regeren? Ook dit is onwaarschijnlijk. De korte periodes die de keizer in Berlijn aanwezig was en de regelmatige verpozingen bij jachtpartijen en vrienden doen vermoeden dat het met de werkdruk wel meeviel. Daarbij kwam dat ‘s keizers reizen alles behalve ontspanning boden: er was dan wel geen al te streng protocol, maar de zelfopgelegde regels en het strakke stramien waarbinnen zich iedere reis diende te voltrekken, maakten dat de keizer vaak vermoeider en nerveuzer van zijn reizen terugkeerde dan hij vertrok. Ook het voortdurende gezelschap van een grote menigte hofdignitarissen en vrienden zorgde niet bepaald voor een ontspannen sfeer. De gasten waren ieder jaar dezelfden, waardoor de sleur en de verveling al snel toesloegen. Kortom, weinig redenen om zo veel en zo ver te reizen. Het lijkt er meer op dat reizen voor de keizer een levensstijl was, een manier om zich te presenteren als een vooruitstrevende vorst die open stond voor de nieuwe tijdgeest waarin uitvindingen als telefoon en auto borg stonden voor een snellere manier van leven. Én reizen was een manier om gezien te worden, want als geen ander begreep Wilhelm dat de monarchie zich ten opzichte van de nieuwe politieke krachten, zoals de opkomende burgerij, uitdrukkelijk naar buiten toe moest presenteren. Hiertoe dienden zeker zijn binnenlandse reizen, kriskras door het land, die hem tot een zichtbare en tastbare monarch maakten. Van de vele eerstesteenleggingen, openingen, herdenkingen enzovoorts werden volop foto’s gemaakt.

Deze vonden hun weg naar de privéalbums van de keizer, maar konden ook door het publiek gekocht worden en gepubliceerd worden in geïllustreerde tijdschriften. Op deze manier werd de zichtbaarheid van de keizer nog verder vergroot. Voor de foto’s die tijdens de buitenlandse reizen gemaakt werden gold dit in nog sterkere mate: dan was de keizer immers voor zijn onderdanen uit het zicht en konden foto’s hem dichterbij brengen. Zelfs op schijnbare privé-uitstapjes ging een legertje fotografen mee, die er een semi-officieel karakter aan gaven.

Naar de Noordkaap

Vanaf 1889 reisde Wilhelm jaarlijks in juli langs de Noorse fjorden naar de Noordkaap, meestal met het keizerlijke privé-jacht de Hohenzollern. Deze Nordlandreisen zijn specifieke Herrenreisen [herenreisjes]: de keizer wilde maar al te graag ontsnappen aan de nimmer aflatende aandacht en zorg van zijn echtgenote Auguste-Victoria. De mannen die jaarlijks werden uitgenodigd waren goede vrienden, een enkele minister, of een schilder zoals Hans Bohrdt.

Meine Reiseerinnerungen an Bord S.M.Y. Hohenzollern von 1899 bis 1902. [mijn reisherinneringen aan boord van Zijne Majesteits Jacht Hohenzollern van 1899 tot 1902] is geschreven op een voorblad van een album van fotograaf Th. Jürgensen, die regelmatig meereisde naar Noorwegen om ‘s keizers doen en laten op foto’s vast te leggen. Enkele jaren later maakte hij, op verzoek van de filmmaatschappij Vitascop GmbH, aan boord stiekem filmopnamen van de keizer. Toen hij betrapt werd en de beelden moest vertonen, was de keizer zo enthousiast dat hij vanaf die tijd zelf aanwijzingen ging geven voor het filmen.

Vergelijken we de Nordlandfoto’s van picknicks, landschappen, het leven aan boord en het schip van verschillende jaren met elkaar, dan is het opvallend hoe weinig deze verschillen. Foto’s in het album Nordlandreise 1903 I bijvoorbeeld, zijn vrijwel identiek aan die in het album Nordlandreise 1906 II.

Aan boord gold een streng regiem: de dag begon met voor iedereen verplichte gymnastiekoefeningen op het dek. Dat leverde jaarlijks een serie grappige plaatjes op van heren in marine-uniform, de keizer incluis, die in een kring met de armen heen en weer zwaaien en diepe kniebuigingen of sprongetjes maken. Het lijkt alsof ze zich kostelijke vermaakten, maar het is de vraag of alle aanwezigen er even veel plezier aan beleefden. Zeker niet als ze ieder jaar opnieuw van de partij moesten zijn. Mogen we de verschillende getuigenverslagen geloven dan waren deze reisjes een ware kwelling. De keizer bepaalde de dagindeling en de grollen en de grappen waren na één reis wel aan ieder bekend.

Officieel tintje

Een machtige waterval stort zich naar beneden, beschenen door het zonlicht: de Renfossen. Daarvoor tekent de donkere silhouet van de keizer zich af. De macht van de natuur als metafoor voor de keizerlijke macht? Deze foto is er maar één van vele die de ongerepte Noorse natuur in al haar facetten laat zien: fjorden, bergen, gletsjers, de middernachtszon. Ze worden afgewisseld met foto’s van het gezelschap aan land, in een rijtuig, pratend met de bevolking, of wandelend over een gletsjer. Puur vakantie naar het lijkt.

Maar bij nadere beschouwing blijkt dat in de Noorse fjorden niet alleen de Hohenzollern voor anker ligt, maar ook Duitse torpedoboten en slagschepen: een deel van de Duitse vloot vergezelde de keizer. Door zich aldus te laten escorteren en onderweg vlooteenheden van bevriende landen en bevriende staatslieden en vorsten te ontmoeten kregen deze reizen – alhoewel gemaakt in gezelschap van een aantal vrienden op het (weliswaar door de staat bekostigde) privé-jacht de Hohenzollern – onmiskenbaar een officieel tintje. Daarnaast demonstreerden ze de slagkracht van Duitslands nationale trots en het stokpaardje van de keizer: de Keizerlijke Marine.

Maar de reizen naar het noorden betekenden meer. Ze stonden ook in het teken van het opbloeiende enthousiasme voor Scandinavië. Door de Duitse pers bewust bij de Nordlandreisen te betrekken moest de verwantschap met de noordelijke volkeren aangewakkerd worden – met als gevolg een krachtige impuls voor het toerisme vanuit Duitsland naar Scandinavië. In juli 1914 ging Wilhelm, ondanks de groeiende oorlogsdreiging, volgens schema met de Hohenzollern naar Noorwegen. Deze reis is hem achteraf erg kwalijk genomen. Of dit nu een demonstratie van vredelievendheid is geweest, zoals wel wordt gesuggereerd, of dat hij de ernst van de situatie absoluut niet beseft heeft, is niet duidelijk. Maar het was wel de laat- grote reis die Wilhelm als keizer in vredestijd maakte.

Tanger

Vanaf 1904 voer de keizer jaarlijks met de Hohenzollern door de Middellandse Zee. Onderweg maakte hij toeristische uitstapjes naar interessante steden en werden ook weer bevriende staatshoofden en vlooteenheden van bevriende mogendheden bezocht – alles vastgelegd ten behoeve van de public relations. Een van deze uitstapjes heeft zulke ernstige politieke consequenties gehad, dat het Europa op het randje van een oorlog heeft gebracht.

Onderstaande foto toont de keizer te paard in de smalle straatjes van Tanger, in een chaotische stoet paarden met berijders, tussen mannen met sabels en geweren en toeschouwers die in dikke rijen langs de route staan. Een militair houdt angstvallig zijn schimmel vast, de keizer zelf kijkt  ietwat ongelukkig naar boven. De foto maakt deel uit van een verslag van een politiek niet bepaald handig bezoek in 1905.

Toen Wilhelm via Lissabon koers zette naar de Middellandse Zee bereikte hem een verzoek (lees: opdracht) van zijn kanselier von Bülow om de Marokkaanse sultan in Tanger met een bezoek te vereren. Marokko was destijds officieel onafhankelijk maar in 1904 bij overeenkomst tussen Frankrijk, Spanje en Groot-Brittannië verdeeld in een Spaanse en een Franse invloedssfeer en een internationale zone in Tanger. ‘Contre coeur’, schrijft Wilhelm in zijn boek Ereignisse und Gestalten, gaf hij hieraan gehoor, zich bewust van het feit dat dit bezoek in Parijs als provocatie opgevat zou kunnen worden. ‘Ik ben ter wille van u en omdat het vaderland het verlang- de, geland, (...) ondanks het feit dat ik door mijn verlamde linkerarm gehandicapt ben op een vreemd paard gestegen dat mij op een haar na heeft omgebracht. (...) Ik reed dwars door Spaanse anarchisten, tussen boeven en avonturiers, omdat u het wilde, en uw politiek er van moest profiteren,’ verweet Wilhelm later zijn kanselier.

Aan de sultan liet de keizer weten dat Duitsland de soevereiniteit van Marokko onderschreef. Dit bleef uiteraard niet zonder gevolgen en de oorlogsdreiging nam toe. Tegen een gesloten front van Engeland, Frankrijk en Italië kon Duitsland echter alleen op steun van Oostenrijk- Hongarije rekenen en werd de crisis, voorlopig, bezworen.

Griekse idylle

Tijdens de paasvakantie huisde de keizerlijke familie in het Achilleion, het in 1907 aangeschafte voormalige paleis van de in 1898 vermoorde Oostenrijkse keizerin Elisabeth (Sissi). Hier was Wilhelm zeer graag. Terugblikkend tijdens zijn ballingschap in Doorn schreef hij een boek over de verblijven in Korfoe, waarin hij zich zeer lyrisch uitlaat over de natuur en de bewo- ners van het eiland. Het vertrek viel hem ieder jaar zwaar: ‘Uiteindelijk nadert de dag van vertrek, de gevreesde dag. Alle lievelingsplekken worden nog één keer bezocht, van bijna iedere bloem wordt afscheid genomen. Nog een laatste blik vanaf het terras op het eiland, bij iedereen zo geliefd, en dan door het stille, zonnige en vredige huis naar buiten, naar de auto.’ Maar ook in deze idylle dienen de staatszaken door te gaan. Dat ging maar moeizaam. De post werd bijvoorbeeld op het eiland slechts drie maal per week bezorgd.

De foto van de keizer aan een provisorisch bureau onder een parasol, buiten op het  terras, is weliswaar wat onscherp maar zal bedoeld zijn geweest de kritiek te weerspreken en de ongerustheid weg te nemen. Hier wordt gewerkt en hoe! De brievenstandaard op het bureau, de brieventas hangend aan de rand, de tafel vol papieren en de prullenbak aan de andere zijde suggereren dat de keizer volledige aandacht aan de zaken in het moederland schenkt. Er bestaan meer van dergelijke foto’s – kennelijk hechtte men er aan dit vertrouwen schenkende beeld naar buiten te brengen.

Voor Wilhelm, een hartstochtelijke amateur- archeoloog, was het een buitenkansje toen tijdens het verblijf in 1911 in de buurt van het Achilleion resten van de Artemistempel (ca 600-580 v.C.) werden gevonden. De keizer ontbood onmiddellijk de archeoloog Wilhelm Dörpveld, de vroegere assistent van de beroemde Heinrich Schliemann, met spoed naar Korfoe. De foto’s tonen de keizer in zijn element: met de neus vooraan met Dörpveld aan zijn zijde het grote timpaanbeeld, de Gorgo, inspecterend. Om hen heen staan in stille bewondering de leden van de keizerlijke familie en hun gasten. Of de archeologen ter plaatse zo blij waren met de keizerlijke belangstelling is nog maar de vraag. Dörpveld bezocht de keizer later overigens in Doorn ook nog regelmatig, wellicht mede om hem te helpen bij de publicatie van een studie over de Gorgo (1936). De vele foto’s die op Korfoe zijn gemaakt, merendeels door gerenommeerde fotografen, geven een beeld van onbezorgde, zonnige dagen. Maar ook hier was de werkelijkheid anders: de gasten (ook naar Korfoe kwamen ieder jaar dezelfden) beleefden het verblijf heel anders. De verveling sloeg al snel toe, want buiten natuurschoon viel er niets anders te beleven dan ‘opgravingen van saaie tempels’. Dat de keizer dat leuk vond, was tot daar aan toe, erger was dat hij iedereen daartoe verplichtte.

Laatste reis

De onbezorgde keizerreizen kwamen abrupt tot een eind toen begin augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Voortaan was reizen geen genoegen meer maar een plicht. Als Oberste Kriegsherr verplaatste de keizer zich vier jaar lang van het oostfront naar het westfront en weer terug, van het ene hoofdkwartier naar het andere. Onderweg bezocht hij, op veilige afstand van het front, de troepen, deelde IJzeren Kruizen uit, besprak met zijn generaals de toestand en liet dit alles – opnieuw – uitvoerig vastleggen door fotografen. Het publiek moest immers de indruk krijgen dat de keizer de zaak absoluut onder controle had. In werkelijkheid ontbrak het hem aan militaire capaciteiten en daadkracht en waren het, met name in de twee laatste oorlogsjaren, de generaals Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg die de touwtjes in handen hadden.

In een serie van drieëntwintig ordners heeft de keizer in foto’s verslag laten leggen van zijn reizen in de oorlogsjaren. Uiteraard geen schokkende beelden van slagvelden of loopgraven met lijken. Wel foto’s van parades, bezoeken aan regimenten, overleg met generaals, een wandeling in de tuin van een hoofdkwartier, bezoek aan een kapotgeschoten stad, lang na de beschieting, of een vredige picknick aan de kant van de weg.

Daar zit de keizer, armen over elkaar, op een speciaal voor hem neergelegde deken. Iets hoger dan de rest van het gezelschap. De generaals zitten op een rijtje in de berm en glimlachen vriendelijk naar de fotograaf. De teckel van de keizer lijkt bij de heren te bedelen om een deel van de lunch die links door twee militairen wordt bereid. De omstandigheden lijken als twee druppels water op de picknicks die tijdens de Nordlandreisen aan land werden georganiseerd. Straks stapt het gezelschap weer in de gereedstaande auto’s, op weg naar het zoveelste regiment achter de frontlinie. Van de werkelijke omstandigheden aan het front had de keizer geen flauw benul.

Op 11 november 1918 maakte Wilhelm zijn laatste reis: per trein van de grensplaats Eysden naar het station van Maarn. Om vervolgens bijna drieëndertig jaar als balling te leven, eerst in Amerongen en vanaf mei 1920 tot zijn dood in 1941 in Doorn. Reizen waren voor de voormalige Reisekaiser voortaan taboe: uit angst voor aanslagen en ontvoeringen verbood de Nederlandse regering hem verder dan vijftien kilometer van Doorn te komen. Later werden deze maatregelen versoepeld en waren uitstapjes naar bijvoorbeeld vrienden in Zandvoort, mits vooraf aangekondigd, ook toegestaan. Alleen albums vol foto’s herinnerden de keizer nog aan de verre reizen die hij eens, als machtig vorst, placht te maken.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel: Geschiedenis Magazine
Uitgever: Virtumedia

Meer weten

Tijdschriften: