Indonesianisasi op Sungei Gerong

De invloed van de Indonesische economische dekolonisatie op Stanvac-werknemers

Met de capitulatie van Duitsland en Japan was de Tweede Wereldoorlog voorbij. Overal ter wereld bleven echter nog conflicthaarden smeulen. De voormalige koloniën streden voor onafhankelijkheid. Zij wilden zichzelf besturen en hun eigen economie beheersen, zo ook de jonge Republiek Indonesië. Tot ver na de formele onafhankelijkheid bleef de overheid zich inzetten voor de economische dekolonisatie van Indonesië, de Indonesianisasi. Maar wat betekende dit voor werknemers van grote buitenlandse bedrijven?

Maya Wester

‘The economic side of the Indonesian Revolution has yet to begin’, stelde Haji Agus Salim in 1945.[1] Als leidend figuur van de nationalistische beweging gaf hij zo het verschil aan tussen de politieke en de economische kant van de weg naar zelfbestuur. De strijd om onafhankelijkheid en  een ‘verindonesischte economie’ waren twee verschillende processen. Volgens Salim was er nog een lange weg te gaan voordat het proces van economische dekolonisatie was voltooid.

Toen Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep en in 1949 als zodanig werd erkend, was de Nederlandse invloed op het land niet meteen verdwenen. Veel bedrijven die eerst onder het koloniale regime hadden gefunctioneerd, waaronder het Amerikaanse olieraffinaderijbedrijf Stanvac, moesten kiezen: vertrekken uit Indonesië, of zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Stanvac koos ervoor om te blijven en maakte vervolgens een proces door van zogenaamde 'economische dekolonisatie'.

[caption id="attachment_57304" align="alignleft" width="470"] Raffinaderij van Stanvac aan de Musi. SVPM: Raffinaderij van Stanvac aan de Musi.[/caption]

Deze economische dekolonisatie ontstond vanuit een gevoel van economisch nationalisme: na de onafhankelijkheid wilden Indonesiërs grip krijgen op hun eigen economie. Economisch nationalisme wordt door Harry Johnson beschreven als: ‘the national aspiration to have nationals own and control the productive assets owned by foreigners, or residents considered to be aliens, and perform the important economic functions hitherto performed by foreigners or resident aliens’.[2] Kortom, de Indonesiërs wilden hun economie 'Indonesianiseren'. Hoe ging dit proces van Indonesianisasi in zijn werk en welke gevolgen had dit voor het olieraffinaderijbedrijf Stanvac en haar werknemers?[3]

Stanvac Indonesianiseert

Stanvac was een Amerikaans bedrijf dat olie boorde en raffineerde en producten als petroleum en kerosine verkocht. Het was een groot bedrijf met vestigingen overal ter wereld, maar hier zal ik enkel de Indonesische tak, Stanvac Indonesia, behandelen. Met name het onderdeel dat op Sumatra gevestigd was, SVPM oftewel de Standaard Vacuum Petroleum Maatschappij, krijgt mijn aandacht.  Het bedrijf lag vlak naast de Nederlandse Shell aan de rivier de Musi, bij het plaatsje Sungei Gerong (vlakbij Palembang). Op dit terrein is mijn vader in 1957 geboren. Toen hij zijn geboorteplaats na 45 jaar weer terug zag, was er nog steeds een raffinaderij op Sungei Gerong. Het terrein was nu in bezit van het Indonesische olieraffinaderijbedrijf Pertamina. Het Amerikaanse bedrijf was dus genationaliseerd en totaal verindonesischt. Zelfs van de naam was niets meer over. Vanaf dat moment vroeg ik me af: wat is er precies gebeurd?

Voordat Indonesië onafhankelijk werd, had Stanvac een hoofdkantoor opgericht in Den Haag om de exploitatie in de Nederlandse kolonie beter te kunnen coördineren. Daarom was er veel Nederlands personeel in dienst. Na de onafhankelijkheid werden er nog steeds Nederlandse werknemers aangenomen.  Zij merkten, net als hun Amerikaanse en Indonesische collega's, dat er door de politieke en economische situatie en het beleid dat Stanvac voerde in de jaren 1945-1970 veranderingen plaatsvonden op de werkvloer.

Het bedrijf onderging namelijk drie vormen van Indonesianisasi. Zo nam de controle van de Indonesische regering over buitenlandse bedrijven toe. Vanuit de politiek kwam de wens naar voren om meer invloed te krijgen op de economie van het land. De communicatie tussen Stanvac en de politiek verliep niet altijd even soepel vanwege de tegengestelde belangen van beide partijen. Stanvac wilde vooral winst maken en daarom nieuwe gebieden kunnen aanboren. De regering en lokale politiek wilden hier zoveel mogelijk van profiteren, maar waren ook wantrouwend jegens het buitenlandse bedrijf dat in hun ogen nog sterk verbonden was met het koloniale verleden. Uiteindelijk besloot de regering in maart 1953 dat de olie-industrie gestimuleerd moest worden om te blijven. Daarom werden de belastingen voor deze bedrijven verlaagd tot eenzelfde niveau als in omliggende landen. In ruil voor deze belastingverlaging stelde de regering in 1954 wel twee voorwaarden. Ten eerste moest Stanvac na de belastingverlaging extra investeren in het bedrijf, zodat meer winst kon worden gemaakt. Ten tweede moest het petroleumbedrijf zijn best doen om te Indonesianiseren: als er Indonesiërs waren die de technische en administratieve vaardigheden hadden om voor het bedrijf te werken, moesten deze worden aangenomen in plaats van buitenlandse arbeidskrachten. Stanvac ging akkoord met deze voorwaarden.        

Het idee bestond dat het oude kolonialisme vervangen werd door economisch imperialisme

Het bedrijf kreeg zo te maken met toenemende participatie van Indonesiërs in het management; de tweede vorm van Indonesianisasi. Indonesiërs moesten goed worden opgeleid en kregen meer kansen in het bedrijf. De Nederlandse werknemers bevorderden het proces van Indonesianisasi door jonge Indonesiërs op te leiden. Uiteindelijk leidde dit proces tot de ultieme en derde vorm van Indonesianisasi: in 1970 werd Stanvac genationaliseerd en onderdeel van de door de Indonesische overheid opgezette raffinaderij Pertamina.[4]  

Personeelsbeleid: expats en Indonesiërs

Het proces van Indonesianisasi had een aanzienlijke invloed op Stanvacs werknemers. Om te zorgen voor een goede band met het personeel voerde Stanvac naast een geraffineerd politiek beleid, waarbij het bedrijf en de politiek elkaar tegemoet kwamen, ook een heel bewust personeelsbeleid. Veel Indonesiërs wantrouwden buitenlandse bedrijven. Het departement voor personeelsrelaties deed daarom veel moeite om een positief beeld te schetsen van Stanvac. Er werden folders en informatieboekjes met wervende teksten verspreid onder werknemers en omwonenden: ‘This is the story of S.V.P.M. the progressive, friendly company that prefers only happy and industrious employees to assist in its Petroleum enterprise.’[5] Deze tekst op de eerste pagina van een informatieboekje over Stanvac uit 1949 is een duidelijk voorbeeld van het gevoel dat SVPM wilde uitstralen naar zijn omgeving: wij zijn een progressief en vriendelijk bedrijf met vrolijke en vlijtige werknemers.[6] 

De personeelsblaadjes en informatieboekjes uit de jaren vijftig en zestig geven een mooi inzicht in Stanvacs personeelsbeleid. Hieruit blijkt dat Stanvac inderdaad probeerde uit te stralen dat het Indonesianisasi stimuleerde. Uit de bladen blijkt tevens hoe het personeelsbestand van Stanvac er precies uit zag. Opvallend is dat er duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen expats en Indonesische werknemers. 

Stanvac had veel medewerkers in dienst. In 1957 waren er bijna 12.700 werknemers werkzaam in Indonesië. Er waren twee belangrijke groepen werknemers binnen Stanvac. De grootste groep bestond uit Indonesiërs van allerhande afkomst; de expats vormden de andere groep. Uit de diagrammen blijkt dat het overgrote deel van deze werknemers Indonesiërs waren uit Java en Sumatra. Verder werkten er Soendanese (volk uit West-Java), Nederlandse, Chinese en Amerikaanse werknemers.[7]

Na ‘merdeka’ of onafhankelijkheid verwachtten veel Indonesiërs meteen een hogere levensstandaard. Dat die verbetering uitbleef, was daarom voor velen een grote teleurstelling. Sommige Indonesische werknemers hadden, net als de regering, moeite met de aanwezigheid van buitenlandse bedrijven als Stanvac. Het  gevoel van wantrouwen jegens buitenlandse bedrijven kwam voort vanuit het idee dat het oude kolonialisme werd vervangen door economisch imperialisme. Ze eisten een hoger loon en gelijke verdeling van de lonen. Stanvac weigerde; het betaalde haar medewerkers naar opleiding en eventueel ook naar expat-status. Indonesische werknemers kregen dus een stuk minder betaald dan expats. Stanvac betaalde haar Indonesische werknemers echter wel een relatief hoog loon en probeerde ook om de lonen langzaam te laten stijgen. Het leek erop dat het bedrijf het vrij goed deed; er waren relatief weinig stakingen.[8]

[caption id="attachment_57305" align="alignleft" width="470"]Personeel werkzaam voor Stanvac in 1949. Personeel werkzaam voor Stanvac in 1949.[/caption]

De Nederlandse en Amerikaanse expats werden tijdens de jaren vijftig en zestig nog niet zo genoemd.[9] Expat betekent letterlijk: buiten het vaderland. Binnen het ‘international human resource management’ worden onder expats mensen die een internationale taak aannemen voor zijn of haar huidige werkgever verstaan. Om het aantrekkelijk te maken om naar het buitenland te verhuizen worden er hogere salarissen aangeboden, evenals een vergoeding voor de verhuizing en de kosten om in het buitenland te leven. De expat krijgt dus allerlei voordelen aangeboden. Op deze manier probeert een bedrijf het leven dat deze werknemer in het eigen land had kunnen hebben te compenseren.[10]  

 Dit was in Indonesië niet anders. Expats moesten ook hier worden aangetrokken door het bedrijf zelf en dit kon alleen door hen een loon te bieden dat veel hoger was dan dat van hun Indonesische collega’s. Bij Stanvac verdienden expats vaak het dubbele van een gemiddeld Indonesisch loon. Hiernaast kregen ze een vergoeding voor hun levenskosten en een bijdrage voor de mensen die van hen afhankelijk waren; meestal waren dit hun vrouw en kinderen. Ook werd een deel van het loon uitbetaald in de valuta van het land van herkomst.

Stanvac werd een bapak of vaderfiguur voor haar Indonesische werknemers

Hier waren de Indonesische vakbonden het niet mee eens. Ze vonden dit oneerlijk en wilden het verschil in salaris tussen expats en Indonesiërs verkleinen. Ook protesteerden zij tegen het lange verlof dat expats kregen. Zo  mochten zij eens in de zes jaar vijfenveertig dagen met betaald verlof om een bezoek te brengen aan het moederland. Veelal gingen expats zelfs vaker met verlof; mijn grootouders gingen eens in de drie jaar naar Nederland. De vakbonden kregen het in 1954 voor elkaar om dit lange verlof niet alleen voor buitenlandse, maar voor alle werknemers te garanderen.[11]

Stanvac zorgde voor allerlei voorzieningen voor haar werknemers. De zorgfunctie van het bedrijf was gebaseerd op oude paternalistische  tradities. Veel mensen in een kampong hadden bijvoorbeeld een ‘bapak’ of vaderfiguur die voor hem of haar zorgde in geval van nood.[12] In Stanvacs geval was het noodzakelijk om wat voorzieningen te bieden: het bedrijf wilde namelijk dat haar werknemers vlakbij de raffinaderij woonden. Hiervoor moesten huizen en andere voorzieningen worden gebouwd. Deze voorzieningen waren in eerste instantie voor expats bedoeld, om het zo aantrekkelijker te maken om bij Stanvac te komen werken.[13] Later werden deze voorzieningen, waaronder het wonen op het Stanvac-terrein, ook toegankelijk voor Indonesische werknemers. Door deze voorzieningen was het niet alleen voor expats aantrekkelijker om voor het bedrijf te werken, maar ook voor Indonesisch personeel.

Het lijkt erop dat de voorzieningen die SVPM bood deels bij konden dragen aan het proces van Indonesianisasi. Het bedrijf trok namelijk Indonesisch personeel aan en gaf hen mogelijkheden om hogere posities te gaan bekleden. Een goed voorbeeld hiervan is de scholing die SVPM haar medewerkers en hun gezinnen bood. Toen Stanvac na de oorlog haar activiteiten hervatte, was het gemiddelde opleidingsniveau van Indonesiërs vrij laag. Meer dan de helft van de bevolking kon niet lezen en schrijven. Daarom besloot Stanvac om lagere scholen en middelbaar onderwijs op poten te zetten voor de kinderen van haar werknemers, zodat deze later kans konden maken op een goede baan.[14]

Ook de medewerkers van Stanvac werden opgeleid. Behalve instructies over hun werk kregen ze honderd uur les in basiskennis onder werktijd. Hierna konden ze ervoor kiezen om in eigen tijd verder te gaan met andere opleidingen. Er werden onder andere lessen gegeven in lezen en schrijven in het Indonesisch en Engels, typen, management training en lessen om op hetzelfde niveau te komen als de basisschool. Tussen 1948 en 1957 hebben meer dan tweeduizend medewerkers zo’n werkgerelateerde opleiding gevolgd. Dit lijkt veel, maar op de 12.700 werknemers die in 1957 bij Stanvac werkzaam waren is was dit slechts zestien procent. Dit kwam volgens Stanvac omdat een groot deel van het personeel niet voldoende vooropleiding had gehad voor deze cursussen.

Leidinggevenden werden gevraagd om uit te kijken naar talent. Stanvac hoopte dat wanneer  de werknemer met respect en als een individu werd behandeld, dit het functioneren van de werknemer zou bevorderen. Het lijkt erop dat het petroleumbedrijf serieuze pogingen ondernam om ervoor te zorgen dat er echt ‘only happy and industrious employees’ aan het werk waren.

[caption id="attachment_57306" align="alignleft" width="470"] ‘When the Reformer Stabilizer No. 3 was started-up in December 1955, the traditional ceremony of burying a buffalo head was performed.’ Onderschrift bij foto uit blad Panorama: ‘When the Reformer Stabilizer No. 3 was started-up in December 1955, the traditional ceremony of burying a buffalo head was performed.’[/caption]

Stanvac droeg ook bij aan het Indonesianiseren van het bedrijf door Indonesische tradities op de werkvloer te stimuleren. Maarten Bootsma, indertijd als Nederlandse expat werkzaam op het laboratorium van Sungei Gerong, kan zich een van deze tradities nog goed herinneren: de 'Selamatan'.[15] Hierbij wordt een ceremonie gehouden  ter ere van een grote gebeurtenis. Zo werd er in Sungei Gerong bij de opening van een nieuw onderdeel van de raffinaderij volgens de Indonesische traditie een buffelhoofd begraven.[16]

Expats op Sungei Gerong

Stanvac leverde behalve opleidingen ook andere voorzieningen die het mogelijk maakten om carrière te maken, zoals een goed salaris, met toelage om te voorzien in levenskosten, behuizing en gezondheidszorg. Veel jonge werknemers konden er daardoor gerust op zijn dat ze naast hun werkende leven een gezinsleven konden beginnen op Sungei Gerong. Dit gold ook voor mijn grootouders. Trees Wester-Molle beviel op Sungei Gerong van Ad (1951), Frank (1955), Marijke (1955) en Paul (1957). Kees Wester werkte en Trees zorgde voor het jonge gezin.

Op het Stanvac-terrein leerden mijn grootouders veel vrienden voor het leven kennen, waaronder Maarten Bootsma en mevrouw Walter-Killian. Zij hebben mij meer kunnen vertellen over het leven op het terrein van Sungei Gerong. Zij hoefden amper van het terrein af te gaan, omdat zij als expats allerlei voorzieningen voor handen hadden.  Maarten Bootstra onderschrijft dat dit zijn weerslag had op het sociale leven. ‘Op Sungei Gerong was er geen familie, je vrienden waren je familie. Met de mensen waar je overdag mee werkte, vierde je ’s avonds feest.’ Toen ik hem vroeg naar de verschillen in religie binnen de vriendengroep legde hij uit dat dit er niet zoveel toe deed: ‘op Sungei Gerong was er maar één God’.[17]

Toen ik er later nog naar vroeg bleek dat mevrouw Walter-Killian en meneer Walter wel een overwegend katholieke en aan Stanvac gerelateerde vriendengroep hadden opgebouwd. Er was weinig communicatie met de mensen van Shell op Pladju, aan de overkant van de Musi. Datzelfde gold voor het contact met de Indonesiërs. Sungei Gerong was een soort eiland. Mevrouw Walter-Kilian vertelde dat het anders was dan Palembang of Pladju: ‘Het was allemaal gescheiden. En van de Indonesiërs kende ik alleen mijn eigen Indonesiërs.’ Op het personeel dat bij hen in woonde na, had de familie Walter-Killian vooral contact met andere expats.[18] Het leek erop dat de Indonesianisasi van het bedrijf geen invloed had op het sociale leven van de expats. Op hun werkende leven kreeg het eind jaren vijftig echter wel degelijk invloed.

Op zijn werk ervoer meneer Bootsma hoe jonge Indonesiërs klaar werden gestoomd om hogere functies in het bedrijf op zich te nemen. Hij beredeneert waarom ervoor werd gekozen om het talent in Indonesië goed op te leiden: iemand uit Nederland halen was vaak simpelweg te duur. Dit was nog een goede reden voor Stanvac om in te stemmen met Indonesianisasi. Langzaamaan bleven alleen die expats over die nodig waren om op Sungei Gerong kennis over te dragen aan de Indonesiërs.

Er liepen daar ook timmer-mannen, nou, ze hebben daar genoeg timmer-mannen. Daar hoef je geen Nederlander voor te hebben

Meneer Bootsma had een achtergrond in de chemische techniek, waardoor hij veel kennis kon overdragen aan de jonge Indonesiërs op het lab. Dit werd gestimuleerd door Stanvac. Ook stimuleerde het bedrijf jonge getalenteerde studenten om bij Stanvac te komen werken; ze werden uitgenodigd om eens te komen kijken. Meneer Bootsma vertelt: ‘Ik heb weleens mensen gehad die ik rondgeleid heb (…), dat waren studenten (…).Pientere jongens, en die wilden ze dus hebben hè.’ Op de vraag of dit was om deze studenten aan te trekken bij het bedrijf antwoordt hij: ‘Ja, natuurlijk! Want dat zochten ze ook. En dat vind ik ook terecht hè, ik vind ook dat er geen buitenlanders horen (…) er was bijvoorbeeld een vriend van mij, die jongen deed alleen kantoormachines! Daar moet je toch geen Nederlander voor nemen, veel te duur. En er liepen daar ook timmermannen, nou, ze hebben daar genoeg timmermannen. Daar hoef je geen Nederlander voor te hebben. Mijn opleiding en de kennis die ik daarvan heb, die hebben ze nodig! Maar je hebt geen timmerman nodig. Dus die moesten er allemaal uit.’[19]

           

Vertrek uit Indonesië

Eind jaren vijftig werden steeds meer Nederlanders ontslagen vanwege de Indonesianisasi. Dit gold ook voor Kees Wester in 1958:‘Mr. C.J.J. Wester of our Accounting and Finance Division is leaving SVPM at the end of his furlough. With the completion of major construction and also on account of the further Indonesianisation there is a surplus of overseas accountants and Mr. C.J.J. Wester’s services have been terminated’[20]

In 1957 werden alle Nederlandse bedrijven genationaliseerd en Nederlanders werden door Soekarno uitgewezen. Langzamerhand vertrokken alle Nederlandse gezinnen van Sungei Gerong. Dit gold ook voor de familie Bootsma die met haar dochters van 1,5 en 3,5 jaar oud op verlof naar Nederland ging en daar besloot te blijven. Toen mevrouw Walter-Killian met haar gezin uit Indonesië vertrok in 1959 waren bijna alle Nederlanders, ‘alle bekenden’, al vertrokken.

Zo kwam er een einde aan de Indonesië-tijd van deze Nederlandse expats. Zoals altijd roept een onderzoek meer vragen op dan er worden beantwoord. De aangekondigde ‘economische kant van de Indonesische revolutie’ van Haji Agus Salim heeft veel invloed gehad op Stanvac Indonesia. Zou Stanvac toen het na de Tweede Wereldoorlog terugkeerde in Indonesië kunnen hebben voorzien dat deze economische dekolonisatie zoveel impact zou hebben op het bedrijf? Op mijn vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen dat Stanvac genationaliseerd werd, antwoordt mevrouw Walter-Killian: ‘Ze zullen geen keus hebben gehad. Ze waren heel machtig hoor. Vanaf ‘47 was het helemaal in volle gang hè. Dus het heeft nog lang geduurd.’[21]

Je zou je inderdaad ook af kunnen vragen waarom het nog zo lang heeft geduurd dat Stanvac genationaliseerd werd. In de jaren vijftig was dit bij een deel van Shell bijvoorbeeld al gebeurd. Een verklaring hiervoor zou de vrij goede doch moeizame verhouding die Stanvac met de politiek had kunnen zijn. Er kwamen vaak politici op bezoek en er werd onderhandeld. Misschien werd Stanvac vanwege haar Amerikaanse achtergrond minder gewantrouwd dan Shell, dat in de koloniale periode nauw had samengewerkt met de Nederlands-Indische regering.

Conclusie

Hoe het ook zij, in de periode 1945-1970 was er sprake van Indonesianisasi op Sungei Gerong. Het Amerikaanse Stanvac stemde hierin toe in 1954 in ruil voor lagere belastingen. Stanvac hield zich aan deze afspraak en schiep de juiste voorwaarden voor het proces. Zo kon het bedrijf meer Indonesiërs aannemen. Dit had als voordeel voor Stanvac dat het minder dure expats aan hoefde te trekken. Dit proces pakte beter uit voor de Indonesische medewerkers dan voor de Nederlandse. Indonesische werknemers kregen meer kansen op de werkvloer, terwijl er steeds minder Nederlandse expats nodig waren. Zij vertrokken uiteindelijk eind jaren vijftig uit Indonesië. Met de nationalisatie van Stanvac in 1970 kwam er een einde aan het Indonesianisasiproces van het bedrijf: 25 jaar na Salims voorspelling was ‘de economische kant van de Indonesische revolutie’, althans binnen deze casus, een feit.


Maya Wester (22) is in februari begonnen aan de researchmaster ‘Modern History’ en interesseert zich met name voor transnationale en sociaal-economische geschiedenis. Dit artikel kwam voort uit haar bachelorscriptie die zij schreef voor Onderzoeksseminar III ‘Van kolonie tot staat’.

Afkomstig uit:

Titel: Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer: 2
Jaargang: 29

 

Kijk voor meer informatie op onze website::

Voetnoten

[1]J. Lindblad, Bridges to new business: the economic decolonization of Indonesia (Leiden 2008)  2.

[2]Lindblad, Bridges to new business, 2 (Johnson 1972:26).

[3] Sutter, John O., Indonesianisasi: Politics in a Changing Economy 1940-1955, Volume 1, (Ithaca 1959).

[4] Richard H Hopper , ‘Petroleum in Indonesia: History, Geology and Economic significance’, Asia, A journal published by the Asia society 20 (1970) 62.

[5] S.V.P.M. STANVAC Indonesia, Published by the Employee Relations Department of the Standard-Vacuum Petroleum Mij. Sungei Gerong, February, 1949, printed by SVPM Djakarta (Leiden, KITLV).

[6] Ibidem.

[7]S.V.P.M., 22.

[8]Benjamin Higgins, Stanvac in Indonesia (Washington 1957)  49.

[9] Interview meneer Maarten Bootsma, telefonisch gesprek, opgenomen 5 januari 2013.

[10] Anne-Meike Fechter, Transnational lives : expatriates in Indonesia (Ashgate 2007)  2-3.

[11] Higgins, Stanvac in Indonesia, 54.

[12] Higgins, Stanvac in Indonesia, 55.

[13] Fechter, Transnational lives, 2.

[14] Higgins, Stanvac in Indonesia, 80.

[15] Interview meneer Maarten Bootsma, telefonisch gesprek, 29 december 2012.

[16] R. Soemadi, ‘The long history of the Selamatan’, Panorama, december 1956, 14-15.

[17] Interview meneer Maarten Bootsma, telefonisch gesprek, opgenomen 5 januari 2013.

[18] Interview mevrouw Walter-Killian, 11 december 2012 te Vorden. Gesprek is opgenomen en uitgeschreven.

[19] Interview meneer Maarten Bootsma, telefonisch gesprek, opgenomen 5 januari 2013.

[20] Brief Stanvac aan Van Karnebeek Den Haag 19-5-1958 (familiearchief).

[21] Ibidem.

Meer weten