Japan als bevrijdingsmacht
De Japanse invasie in Zuidoost-Azië, 1941-1942
Ethan Mark
Het Japanse leger dat eind 1941 Zuidoost- Azië binnenviel, deed dit met een onverwachte vernietigingsdrift. Voor wie het ondergingen, staan de beelden in het geheugen gebrand: de wrede afslachting van Chinezen in Singapore, de dodenmars van Bataan, de dwangarbeid, de mensonterende omstandigheden bij de Birma-spoorweg en de krijgsgevangenkampen, de seksuele slavernij in de ‘troostbarakken’, de blinde gehoorzaamheid en raciale arrogantie, de brute aframmelingen of zelfs de doodstraf voor de kleinste overtreding.
De Japanse aanval was plotseling en agressief. Zo beschreven veel Nederlandse kolonialen de aanval op Nederlands-Indië als een donderslag bij heldere hemel. Het gedrag van de Japanse bezetters ervoeren zij als onvoorspelbaar en onverklaarbaar wreed.
Opvallend genoeg beweerden de geallieerden tijdens het Oorlogstribunaal van Tokio in 1948 dat de Japanners juist allesbehalve plotseling hadden gehandeld. De aanklagers beschuldigden Japan ervan al aan het eind van de jaren twintig of zelfs vroeger de aanval te hebben gepland. In de oorlogsuitgave Ten Years of Japanese Burrowing in the Netherlands East Indies (Tien jaar Japans gewroet in Nederlands Oost-Indië) beschrijft de Indische regering de emigratie in de jaren dertig van enkele honderden Japanners naar Nederlands-Indië als onderdeel van een ingenieus, gecoördineerd langetermijnplan voor overname, gedirigeerd vanuit Tokio.
Hiermee dichtten zij het Japanse oppercommando een vooruitziendheid en planningsvermogen toe die aan het bovenmenselijke grenzen. Recent wetenschappelijk onderzoek wijst dit idee dan ook terecht van de hand. Boeken als A Sudden Rampage (Blinde woede) van Nicolas Tarling sluiten aan bij de ervaring en herinnering van de toenmalige slachtoffers, die het abrupte karakter van de Japanse opmars in Zuidoost- Azië benadrukken. Zij signaleren dat de Japanse strategie een ad hocreactie op onvoorziene ontwikkelingen was. Een verpletterende hoeveelheid bewijsmateriaal ondersteunt de stelling dat de Japanse militairen, twee decennia lang geprogrammeerd om de Sovjet-Unie als Japans ergste vijand te beschouwen, in feite verrast werden door de gebeurtenissen tegen het eind van de jaren dertig, toen besloten werd zuidwaarts in plaats van noordwaarts op te trekken.
De belangrijkste van deze onverwachte veranderingen op het internationale toneel waren de verbluffend grote Japanse verliezen tegen de Sovjets in een reeks van geheime gevechten bij Nomonhan langs de noordelijke grens van Mantsjoerije in 1938-1939.
[caption id="" align="alignleft" width="202"] Geallieerde visie op Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog: een monsterlijke octopus die zijn tentakels over Oost-Azië uitslaat in zijn zucht naar verovering.[/caption]
Maar tal van ontwikkelingen speelden mee, zoals het nietaanvalsverdrag van de nazi’s met hun aartsvijand de Sovjet-Unie in augustus 1939, de Duitse opmars in 1940 die Europa’s Aziatische kolonies militair verzwakt en onbeschermd achterliet, het embargo op olie en schrootijzer dat de geallieerden hadden ingesteld als antwoord op de Japanse bezetting van zuidelijk Frans Indochina in 1941 en ten slotte, in november 1941, de Amerikaanse eis dat Japan zich moest terugtrekken tot de grenzen van voor 1931 en de bezetting moest opgeven van Indochina, Mantsjoerije en China als voorwaarde voor de opheffing van dit embargo (het ‘Hull Memorandum’).
De Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 was een opportunistische reactie op een snel veranderende internationale omgeving. Dat de hierop volgende invasie niet al langer gepland was, blijkt ook uit het feit dat veel van Japans latere problemen bij het bestuur en de verdediging van zijn Zuidoost-Aziatische veroveringen voortkwamen uit een gebrek aan voorbereiding, coördinatie en kennis van de lokale omstandigheden.
Zelfvoorzienend rijk
Tegen dit beeld van een onverhoedse doldrieste Japanse aanval lijkt weinig in te brengen. Toch zijn er kanttekeningen bij te plaatsen. Wat opvalt is het veelvuldig gebruik van beladen termen als ‘blinde
woede’. Net als andere etiketten die herhaaldelijk op het oorlogvoerende Japan zijn geplakt, zoals ‘gewiekst’, ‘bruut’, ‘dolzinnig’ en ‘bloeddorstig’, roept ook de aanduiding ‘woede’ iets premoderns en primitiefs op, als een duistere natuurkracht. Met dit soort termen wordt een onderscheid aangebracht tussen het Japanse bestuur in de bezette gebieden en het Westerse bestuur, dat gereguleerder, moderner en beschaafder zou zijn.
De meeste naoorlogse waarnemers zijn het eens over wat de diepere beweegredenen van de Japanse expansie waren, namelijk de opbouw van een zelfvoorzienend rijk waarin Japan de onbetwiste heer en meester zou zijn.
[caption id="" align="alignright" width="290"] In 1931 viel Japan Mantsjoerije binnen (foto), maar de grote golf van Japanse veroveringen begon in 1941-1942 toen Birma, de Filippijnen en Indonesië werden binnengevallen. Het veroverde gebied noemde Japan ‘de Groot Oostaziatische Gemeenschappelijke Welvaartssfeer’.[/caption]
De begeleidende Japanse lofzang op de ‘Aziatische bevrijding’ moest de nieuwe Aziatische onderdanen pacificeren en opzetten tegen hun vroegere Westerse kolonisators. Achter de doorzichtige façade van ‘bevrijding’, zo heet het, ging het de Japanners in feite om een imperialisme dat meedogenlozer en bruter was dan alle voorafgaande vormen. Zo is het onder Indonesische commentatoren een bekend refrein dat de Japanners erin geslaagd zijn Indonesië in drieënhalf jaar meer schade toe te brengen dan de Nederlanders in driehonderd jaar hadden gedaan.
De onderliggende vooronderstelling hierbij is dat het Japanse beleid en gedrag tijdens de oorlog wezenlijk anders was: slecht, primitief, onvoorspelbaar, ondoorgrondelijk en ‘abrupt’. Daarin zou het afwijken van de beschaafde, Westerse imperialistische mogendheden. Voor een goed begrip moet een fundamentele overeenkomst tussen Japan en de Westerse machten niet over het hoofd worden gezien: hun imperialistische motieven. Om dit te begrijpen moet de vertrouwde interpretatie van de Tweede Wereldoorlog als een strijd tussen democratie en fascisme genuanceerd worden. Inderdaad was Japan bondgenoot van de fascistische machten in Europa en kan zijn gedrag zeer wel als fascistisch worden omschreven. Toch moet men de oorlog in Azië niet uitsluitend in deze termen zien.
Hoe hard het Oorlogstribunaal van Tokio ook getracht mag hebben om het als zodanig te presenteren, de oorlog in Zuidoost-Azië was niet zozeer een krachtmeting tussen democratie en fascisme als wel een tussen wedijverende imperialistische machten. De koloniale gebieden die de Japanse legers in 1941-1942 bezetten, hoorden in naam tot de democratische wereld, maar waren dat in feite nauwelijks – tenminste niet vanuit het standpunt van de overgrote meerderheid van hun bewoners bezien. Het regime in Nederlands-Indië is weliswaar niet fascistisch te noemen, maar het was wel in hoge mate racistisch. De nsb had een grote aanhang onder de Nederlandse kolonialen. De Japanse bezetter werd er aanvankelijk als bondgenoot tegen de oude imperialisten door de inheemse bewoners welkom geheten.
Grote Oost-Aziatische Oorlog
Een van de problemen waarmee de imperialistische machten worstelden, was het opkomende antikoloniale nationalisme. Dat gold zeker ook voor het imperialistische Japan. Dit is ironisch, gezien het Japanse oorlogsmotto van ‘Aziatische bevrijding’. Vaak is dit afgedaan als holle retoriek. Dat is niet geheel terecht. Het motto weerspiegelt het feit dat niet alleen het Westen Japan als essentieel anders beschouwde, maar dat Japan dat zelf ook deed, maar dan in een positieve, progressieve betekenis die ook de eigen bevolking overtuigde.
[caption id="" align="aligncenter" width="656"] Overgave van de Japanse troepen in China, 9 september 1945.[/caption]
De Japanse propaganda trok niet enkel de gekoloniseerde volkeren van Zuidoost-Azië aan, maar ondanks alle tegenstrijdigheden ook de Japanners zelf. Na de frustrerende ervaringen in China vonden veel Japanners dat de veldtochten in Zuidoost-Azië tegenover de hele wereld eindelijk aantoonden dat Japan het morele en historische gelijk aan zijn zijde had door de onderdrukte Aziaten te vertegenwoordigen tegenover hun Westerse onderdrukkers.
Zo proclameerde kort na de Nederlandse overgave Machida Keiji, hoofd van de 16de Japanse militaire propaganda-eenheid op Java: ‘In tegenstelling tot de verderfelijke tegenstrijdigheden van de moderne Europese cultuur, gebaseerd op de diefstal van de landen der gekleurde rassen van Azië in de vorm van kolonies en de exploitatie van die rassen, is de Grote Oost-Aziatische Oorlog een oorlog om de mensheid te behoeden voor de ondergang en een nieuwe wereldorde te vestigen.’
Het probleem was dat Japan twee tegengestelde doelstellingen had. Terwijl het zich probeerde aan te sluiten bij de progressieve zaak van het antikoloniale nationalisme en schermde met termen als bevrijding, bleef zijn oogmerk per saldo de bescherming van de eigen imperialistische belangen. Deze fundamentele tegenstrijdigheid was uiteindelijk, en onvermijdelijk, fataal.
Wellicht dat tenminste iets van de wreedheid van het Japanse bestuur hieraan toegeschreven kan worden. Het claimde Azië te vertegenwoordigen tegenover het Westen maar vormde in feite een nieuwe overheersing. Gevangen in een onderdrukkend, reactionair en gewelddadig systeem, reageerde het met een verdubbelde woede op allen die zich ertegen verzetten. Toen het tij van de oorlog zich tegen Japan keerde, nam het extremisme alleen nog maar toe.
In sommige gevallen waren de Japanse oorlogsmisdaden met weinig andere te vergelijken. Om deze misdaden toe te schrijven aan culturele overblijfselen van een voorbije tijd of een duistere ‘blinde woede’, en daarmee de bedoelingen van hun leiders louter te beschouwen als het product van cynische planning, betekent in zekere zin de daders vrijuit laten gaan. Daarmee ontnemen we het zicht op het bijzonder moderne karakter van de Japanse oorlogsinspanning en op de plaats die zij inneemt in de geschiedenis van het moderne imperialisme.
Hoe anders ook van vorm, de Japanse agressie in Azië vloeide voort uit een wanhopige – en wanhopig moderne – poging om een imperialistische orde nieuw leven in te blazen. Japans oorlog in Zuidoost-Azië was in sommige opzichten de laatste van de conventionele imperialistische oorlogen, maar kan in andere opzichten juist gezien worden als de eerste in een reeks van ‘postkoloniale’ imperialistische ‘bevrijdings’-oorlogen die tot op de dag van vandaag voortduren.
Ethan Mark doceert moderne Japanse geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Dit artikel is afkomstig uit Geschiedenis Magazine, jaargang 2009 nummer 2.