Geen afbeelding beschikbaar

Johan Brouwer en de Spaanse Burgeroorlog

‘Hier sta ik, om het edele Spaanse volk te dienen!’ Met zijn van oudsher mystieke cultuur was Spanje dé bron waaraan het uitgeputte Europa zich zou kunnen laven. Met deze overtuiging vertrok schrijver en wetenschapper Johan Brouwer (1898-1943) naar Spanje toen de burgeroorlog uitbrak. Als pas uitgekomen katholiek sympathiseerde hij met de opstandelingen van Franco. Zijn ervaringen ter plekke deden hem echter overlopen naar de republikeinen die hij nu zag als de verdedigers van de menselijke waardigheid.

Hendrik Henrichs

Johan Brouwer in 1956Toen zeventig jaar geleden de Spaanse Burgeroorlog uitbrak, was dat voor veel Nederlanders een ver-van-mijn-bed-show. Niet voor Johan Brouwer. Deze Nederlandse hispanist en Spanje-kenner was in de jaren dertig al verschillende keren in Spanje geweest, en hij had over de Spaanse literatuur en politiek geschreven in verschillende kranten, waaronder De Tijd en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Daarnaast publiceerde hij stukken over Spanje in katholieke tijdschriften als De Gemeenschap en Studiën. Van zijn hand waren bovendien een aantal boeken verschenen over de Spaanse geschiedenis en cultuur. Zijn grootste bekendheid in Nederland had hij gekregen door zijn vertaling van De Opstand der Horden, het in deze jaren veelgelezen cultuurkritische essay van de filosoof José Ortega y Gasset. Toen Menno ter Braak hem in het najaar van 1934 had ontmoet schreef hij aan zijn compaan Du Perron: ‘Die dr. Brouwer van Ortega was laatst hier omdat hij aan Het Vaderland wil meewerken ...’

Brouwer wist niet alleen veel van Spanje, hij kon ook schrijven. Op 17 juli 1936, de dag dat de troepen van Franco in Marokko in opstand kwamen, verscheen van zijn hand een mooie reportage in De Tijd, waarin hij de oplopende spanning beschreef die in Madrid heerste. Op 13 juli was de monarchistische voorman Calvo Sotelo vermoord, en Brouwer beschrijft een ‘alledaags tafereel’ in de tram in Madrid:

‘Een reeks van slechtgeschoren, lusteloos voor zich uit turende mannen die af en toe gaapten dat hun kaken kraakten. Zij lazen hun kranten en maakten daarover soms gemelijke, soms heftige opmerkingen. Schrijver dezes stond op het achterbalkon en had dus een overzicht over het geheel. Dicht bij de Puerta del Sol, het centrale plein van Madrid, moest de tram op de hellende straat een scherpe bocht nemen, en toen klonk een kort, helder geluid als een schot van een revolver. Alsof zij door een veer omhoog geschoten werden sprongen alle mannen op en grepen met hun rechterhand in hun broekzak… allen bleken gewapend te zijn. Er was echter geen reden tot ongerustheid, want de knal was niet van een vuurwapen geweest maar van de electriciteit.’ Weinig andere Nederlandse kranten zullen zo bovenop het nieuws uit Spanje hebben gezeten. Nu was de werkelijkheid iets ingewikkelder, want toen Brouwer deze pakkende tekst schreef was hij... thuis in Den Haag. Dat deze reportage precies op 17 juli verscheen was ongetwijfeld toeval, en ‘schrijver dezes’ putte voor zijn impressie waarschijnlijk uit eerdere ervaringen, of uit verhalen die hij van anderen had gehoord. Het is Brouwer ten voeten uit: hij schreef pakkend, op basis van veel kennis en reiservaring, maar met bijmenging van een flinke scheut fantasie.

Tweede vaderland

Brouwer bezag de Burgeroorlog in een lang perspectief. Belangrijker nog: dat perspectief was gekozen vanuit een hoogst persoonlijk standpunt. Hij beschreef zichzelf ooit als ‘een moderne pelgrim’ die antwoorden zocht voor brandende vragen van zijn tijd. Spanje was voor hem het tweede vaderland, waar het leven nog niet, zoals elders in Europa, in het teken stond van een bangelijke, burgerlijke en materialistische levensbeschouwing. Uit het Spanje van de 16de eeuw had hij schrijvers gelezen die diepe waarheden verkondigden over leven, geloof en dood. Ook in het Spanje van de 20ste eeuw trof hij mensen, die waardig wisten te leven – en te sterven.

Opstandelingen tijdens de Spaanse BurgeroorlogIn zijn eigen roerige leven had Brouwer ernstig geworsteld met vragen van geloof, leven en dood. Zijn opleiding tot orthodox-protestants zendeling en godsdienstleraar had hij wegens een geloofscrisis afgebroken. Hierna volgde een dramatisch voorval. Johans broer werd door iemand gechanteerd, waarop de broers besloten hem te vermoorden. Hiervoor zou Johan zes jaar in de gevangenis zitten, van 1922 tot 1928. Hier las hij 16de-eeuwse Spaanse schrijvers, onder wie mystici als Teresa de Avila en Juan de la Cruz. Over het werk van deze mystici is opgemerkt dat dit gezien kan worden als een poging tot een ‘vreedzame hervorming’ van het katholicisme van de Spaanse 16de eeuw, die ertoe heeft bijgedragen dat de Hervorming zoals die in de rest van Europa plaatsvond, aan Spanje is voorbijgegaan. Kort gezegd is de essentie van het Europese protestantisme: het cultiveren van een persoonlijke relatie tussen de individuele gelovige en God. Dit is precies zo het geval bij de mystiek, die de gelovige in staat stelt de sacramenten en de Kerkelijke hiërarchie te omzeilen, en de ziel rechtstreeks in liefde voor God te laten ontvlammen. Ook toen Brouwer zich in 1934 tot katholiek had laten dopen, bleef hij dus in deze ‘protestantse’ geest zoeken naar hogere waarheden.

Bloedige terreur

Hoewel Brouwer dus in de jaren tussen 1932 en 1936 als fel-partijdig katholiek waarnemer over Spanje schreef, was dat vooral omdat hij meende dat de Spaanse cultuur nog steeds een bron was waaraan de uitgeputte cultuur van Europa zich kon laven. Direct na het uitbreken van de burgeroorlog vertrok hij naar Spanje, waar hij tot begin september rondreisde in het gebied dat onder controle was van de opstandige troepen van Franco en de zijnen. Hier zag hij met eigen ogen de bloedige terreur die de opstandelingen uitoefenden uit naam van geloof en traditie. Omdat hij in zijn notitieboek aantekeningen had gemaakt over aantallen gefusilleerden, onder andere in Badajoz, werd hij gearresteerd en, op verdenking van spionage, bijna gefusilleerd. In zijn krantenreportages, waarin hij verslag doet van zijn gesprekken en belevenissen, zijn de lezers getuige van zijn toenemende afschuw.

Als een contingent ‘moorse’ (marokkaanse) soldaten van Franco een Spaans stadje binnentrekt, staat Brouwer tussen het publiek. Een klein, oud vrouwtje dat hij moet optillen zodat zij de soldaten beter kan zien, heeft in 1921 haar zoon verloren toen die in Marokko tegen de ‘moren’ vocht: ‘Haar oude, doffe ogen stonden vol tranen. “Misschien waren dezen erbij” zeiden zij. “Waarom zijn zij hier, señorito?”’ ‘Om de regering in Madrid te bevechten’, antwoordt Brouwer. ‘En waarom is mijn zoon dan gesneuveld?’ Brouwer vond deze vraag ‘kinderlijk maar treffend’ en hij verlengde zijn historisch perspectief tot de Reconquista, de ‘herovering’ van Spanje op de Arabieren: ‘Waarom in een strijd tussen Spanjaarden de hulp van de eeuwenoude vijand inroepen?’

Een tweede reis, van december 1936 tot medio januari 1937, voerde hem naar het gebied van de Republiek. Duidelijker dan tijdens zijn eerste reis wilde hij als onpartijdig waarnemer de lotgevallen van ‘het Spaanse volk’ beschrijven. Ook deze tweede reis, ditmaal aan republikeinse kant, kostte hem bijna het leven. De gezamenlijke inspanningen van de Nederlandse en Republikeins-Spaanse diplomatie moesten eraan te pas komen om hem te bevrijden nadat hij in Valencia was gearresteerd, opnieuw op verdenking van spionage. Na deze reis publiceerde hij nauwelijks meer in katholieke media, maar des te meer in de Haagsche Post. Vanaf deze reis beschouwde Brouwer de republikeinse regering als de beschermer van wat voor hem de essentie van Spanje was: de menselijke waardigheid.

Links reputatie

Door deze belevenissen en reportages kreeg Brouwer in 1937 een min of meer ‘linkse’ reputatie, waar hij als schrijver en spreker graag van profiteerde, maar die hij ook af en toe relativeerde. Het blijft hem, zo blijkt uit veel van zijn publicaties, te doen om de volgens hem unieke aard van de Spaanse mens. Dat bijzondere karakter herkent Brouwer dan ook vooral in het Spaanse anarchisme, terwijl hij steeds vaker afstand neemt van de toenemende invloed van het door de Sovjet-Unie gesteunde Spaanse communisme. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit zijn beschrijving in de Haagsche Post van het straatbeeld in Barcelona, in december 1936: ‘Wat een verscheidenheid van pittoreske hoofddeksels! Bonte mutsen, leren petten, Russische ijsmutsen, petten met oorkleppen enz. enz. Ik tel een vijftiental variëteiten. En baarden! Volle baarden, puntbaarden, tochtlatjes, bescheiden sikjes, een zeer verscheiden ruige manlijke vegetatie om den volke bekend te maken, ten eerste dat drager een flinke kerel is die van dichtbij (of van verre) de vuurlinie heeft gezien, en ten tweede dat drager een bijzondere devotie heeft voor een ander groot man, Tolstoi, Lenin, Trotski e.a.’

Het hoogtepunt van Brouwers linkse reputatie was zijn optreden, in de zomer van 1937, op het Tweede Internationale Schrijverscongres voor de Verdediging van de Cultuur. Dit werd in Spanje gehouden om steun te betuigen aan de Spaanse zaak, en ademde de geest van de door de Sovjet- Unie gewenste Volksfront-politiek die gericht was op het smeden van politieke bondgenootschappen van communistische met ‘burgerlijke’ partijen. Op dit congres hield Brouwer een vlammende redevoering, in een kenmerkende stijl: ‘Juist doordat alles wat ik aan edels geleerd heb voortkomt uit de Spaanse cultuur, voel ik voor Spanje een diepe verering, alsof het mijn eigen moeder was. Toen ik hoorde dat er een misdadige opstand tegen het Spaanse volk was losgebarsten, had ik het gevoel dat men mijn moeder te lijf ging. Er is geen rechtgeaard zoon die in een dergelijk geval niet, met ontblote borst, voor zijn moeder zou gaan staan om haar te verdedigen. Wie dit zou nalaten zou geen zoon van Spanje zijn, maar een bastaard, een zoon van een verbasterd ras.’ Hier volgde een staande ovatie door de congresgangers, die uiteraard niet op de hoogte waren van Brouwers eerste reis naar het opstandige gebied.Kaft van Johan Brouwers boek over de Spaanse Burgeroorlog

Brouwer vervolgde zijn toespraak waarin hij duidelijk maakte dat Spanjes strijd in 1937 dezelfde was als die van eerdere eeuwen: die voor de menselijke waardigheid. ‘En als men mij op dit ogenblik in mijn land verwijt dat ik, als katholiek schrijver, de zaak van de Spaanse regering verdedig, als men mij daarom beschouwt als een ketter (...), dan zal ik mij op slechts één reden beroepen: op Jezus Christus, zoon van een timmerman, zoon van een landbouwer, die, opgeofferd door de priesterkaste en door de militairen, ons wist te doordrenken van de werkelijke christelijke geest die ons beveelt te doen wat ik hier doe: aan de zijde van het Spaanse volk te staan, het meest Christelijke volk dat er bestaat!’ Dus was Brouwer ervan overtuigd dat hij aan de goede kant stond: als men hem wilde beschuldigen van linkse gezindheid dan ging men zijn gang maar: ‘dan bevestig ik trots dat ik, evenals Jezus Christus en mijn broeder Bergamín [een linkse katholiek] geheel en al ter linkerzijde sta. Hier sta ik, om het edele Spaanse volk te dienen!’

Jongensboek

Het preken ging Johan Brouwer dus nog steeds goed af. De historisch geschoolde lezer van 2006 herkent in bovenstaande slotzin een geniale vermenging van Maarten Luther en Pim Fortuyn (als we het even onhistorisch mogen formuleren). Maar zeker is ook dat Brouwers toespraak de kern van zijn Spanje-visie bevatte: het ging hem om ‘het Spaanse volk’, en hij kwam er rond voor uit wat zijn inspiratie was. Dat zijn ‘volkse’ en ‘linkse’ woordkeus goed paste in de Volksfront- tactiek van het Schrijverscongres kwam hem op dat ogenblik niet slecht uit. Maar na dit congres nam Brouwer steeds duidelijker afstand van de linkse politiek. Dat deed hij bijvoorbeeld in zijn roman – voorzover mij bekend de enige Nederlandse roman die speelt tijdens de Spaanse Burgeroorlog – die hij in 1939 publiceerde als De schatten van Medina Sidonia, in 1946 heruitgegeven als In de schaduw van de dood.

Deze fascinerende roman – een mengeling van een spannend jongensboek-op-zoek-naar-een schat, politieke rapportage, historische schets en gothic novel – kan in het kader van dit korte stuk niet uitvoerig worden behandeld. Maar het boek verdient het, in het kader van de herdenking van de Burgeroorlog, beslist opnieuw gelezen te worden. De hoofdpersoon uit het boek laat in het belegerde Madrid van 1936 zijn schoenen poetsen. Dat gebeurt door een schoenenpoetser met ‘... dichterlijke bezieling en kunstenaars-voldoening. Die schoenen konden straks besmeurd worden met bloed, het zijne of het mijne, die schoenen konden van mij worden afgerukt, ik kon straks met die schoenen op een baar worden weggedragen, dat alles was bijkomstig. Hij, de limpiabotas, had zijn taak en roeping, hij maakte doffe schoenen glanzend, al was ook Madrid een massaal graf.’

Door zijn hoogst eigen benadering en waardering van de gebeurtenissen in Spanje, die door de tijdgenoten niet altijd volledig doorgrond werden, biedt het journalistieke, historische en literaire werk van Brouwer na 70 jaar nog steeds een interessante weerspiegeling van de gebeurtenissen van de Spaanse Burgeroorlog. Brouwer was te excentriek voor een academische carrière; hij was een schrijver die historicus wilde zijn, en een historicus die uiteindelijk de voorkeur gaf aan een ‘dichterlijke visie’. Misschien juist door die dichterlijke vrijheden zag hij meer dan doorgaans wordt beschreven in de zwart-wit of links-rechts schema’s die de geschiedschrijving van de burgeroorlog vaak aankleven. Historisch betrouwbaar is zijn werk niet, evocatief is het zeker.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Geschiedenis Magazine
Jaargang: 2006
Nummer: 5


Meer weten

Tijdschriften: