Geen afbeelding beschikbaar

'Mannen van eer' – De maffia en de Italiaanse politiek

De Italiaanse premier Silvio Berlusconi is er door een maffia-spijtoptant van beschuldigd met de maffia samen te werken. Dit is opmerkelijk omdat onder zijn regering de ‘mannen van eer’ juist veel harder worden aangepakt, vergelijkbaar met Mussolini in de jaren 1920-1930. Lijkt Berlusconi dan toch meer op zijn voorganger Giulio Andreotti, van wie bewezen is dat hij de maffia steunde? Een terugblik op de anderhalve eeuw durende relatie tussen overheid en maffia.

Frank Heinen

‘Maffia’ is tegenwoordig de verzamelterm voor criminele organisaties overal ter wereld. Oorspronkelijk heeft de term echter vooral betrekking op de Siciliaanse criminele genootschappen die na de zegetocht van Garibaldi en de eenwording van Italië halverwege de 19de eeuw ook in de rest van het land voet aan de grond kregen. Maffiosi zelf spreken overigens liever van de Familie, of l’onorata società (het genootschap van eer) en noemen zich uomini d’onore (mannen van eer). Hiermee verlenen ze zichzelf een aura van professionaliteit met een eigen waardesysteem voor wat goed of fout is.

Loyaliteit aan de organisatie, familie en God staat centraal. Door de omertà (zwijgplicht) blijft alles binnenskamers. De Siciliaanse maffia, veruit de machtigste en beruchtste misdaadorganisatie uit de Italiaanse geschiedenis, heet ook wel cosa nostra, wat zoveel betekent als ‘onze zaak’. Aangezien maffiaclans geheime genootschappen zijn, blijft hun oorsprong schimmig, maar waarschijnlijk ontstonden ze begin 19de eeuw. Het in Zuid-Italië heersende feodale stelsel werd toen op veel plaatsen langzaam maar zeker ontmanteld. Delen van landgoederen die voorheen heerlijk bezit waren, konden nu gewoon worden gekocht en verkocht. Grond, en alles wat erop verbouwd werd, ging deel uitmaken van een kapitalistische goederenmarkt. De nieuwe situatie bood kansen voor de handel en productie, vooral in de Siciliaanse citrusindustrie. Alleen verliep de overgang van feodalisme naar vrije markt in een soort maatschappelijk vacuüm. Er was geen sterke staat die beschikte over een geweldsmonopolie. Met andere woorden, iedereen deed wat hem uitkwam en verdedigde zijn zakelijke belangen desnoods met geweld. Ondernemers, bendes en regionale facties grepen hun kans een plaats in de economische orde te bemachtigen en schuwden daarbij het gebruik van wapens niet.

Sommige groepen kregen zoveel invloed dat ze hun tentakels konden uitspreiden naar het politieke en juridische speelveld. In 1865 werden deze onconventionele zakenlieden in het eerste serieuze rapport over de maffia beschreven als ‘ondernemers in geweld, kapitalisten die de kunst verstonden om zich aan te passen aan de behoeften van de markt en in staat waren om keuzes, operaties en methoden op die noden af te stemmen’. Het opleggen van protectiegelden, afpersing, banditisme en politieke infiltratie waren de hoofdactiviteiten van deze vroege ‘mannen van eer’.

De staat, die kampte met politieke instabiliteit en geldgebrek, stond machteloos. Sterker, veel landelijke politici maakten er een gewoonte van om op het lokale bestuursniveau in het zuiden maffiavriendelijke zetbazen te gebruiken. Toch hebben verschillende politici serieus geprobeerd om de maffia te bestrijden. De eerste was Benito Mussolini.

De ijzeren prefect

Aanvankelijk leek het erop dat de fascisten het zuiden van Italië op de gebruikelijke manier met behulp van de maffia zouden regeren, maar al spoedig gingen ze over op een keiharde aanval. Dit was deels om hun eigen coup te rechtvaardigen, deels een dekmantel voor politieke zuiveringen. De zwarthemden wierpen zich in een gelikt propagandaoffensief op als het tegengif voor de oude wereld van patronage, louche compromissen en wetteloosheid. De maffia kreeg dezelfde rol toebedeeld als de socialisten vóór de fascistische machtsgreep van 1922: een staatsondermijnende vijand. De oorlog ertegen diende als legitimatie voor de antidemocratische en brute repressiepolitiek waar het fascisme een patent op had. Onder het mom van maffiabestrijding werden ook politieke tegenstanders buitenspel gezet.

Cesare Mori was de man die voor Mussolini de georganiseerde misdaad moest uitroeien. Deze Siciliaanse politieman had in zijn lange carrière een geduchte reputatie verworven en stond bekend als de ‘ijzeren prefect’. De meeste roem vergaarde hij met het bestrijden van militante communisten, maar hij was ook opgetreden tegen fascistische knokploegen. Dit kwam hem na de machtsovername van de fascisten in eerste instantie op ontslag te staan. Maar toen Mussolini de bestrijding van de georganiseerde misdaad een prominente plaats op de politieke agenda gaf, werd Mori weer in genade aangenomen. Het offensief wierp zijn vruchten af. Honderden maffiosi werden opgepakt en verdwenen achter de tralies. Zij die wisten te ontkomen, namen vaak de wijk naar de Verenigde Staten, waar ze hun geheime criminele activiteiten voortzetten. Het toppunt van machtsvertoon was de bezetting van het Siciliaanse plaatsje Gangi in 1926. Een serie razzia’s leverde een arrestatiegolf op waarmee het regime trots kon pronken. De methoden waarvan de fascistische schoonmaakploegen zich bedienden, verdienden evenwel niet de schoonheidsprijs. Zowel schuldigen als onschuldigen werden opgepakt en gemarteld.

In 1929 werd Mori van zijn taak ontheven. Mussolini pochte dat Italië verlost was van het maffiaprobleem. Een voorbarige conclusie. De maffia had weliswaar veel manschappen verloren, maar haar operationele structuur bleef intact. Dat bleek wel na de Tweede Wereldoorlog, toen de maffia zich wonderbaarlijk snel van de fascistische strafexpeditie herstelde.

Vreedzame coëxistentie

Vanaf de jaren vijftig wist de maffia zich zelfs definitief toegang te verschaffen tot de hogere echelons van de nationale en regionale politiek. Het politieke vehikel bij uitstek daarvoor was de Democrazia Cristiana (dc), de grootste christendemocratische partij van het land. De op clientèle gebaseerde regeerstijl van de dc bood precies het soort relaties waaraan maffiosi de voorkeur gaven. Ook handig was het districtenstelsel. Een maffiakopstuk kon makkelijk voorkeurstemmen ronselen om een politicus toegang te verschaffen tot het parlement in Rome. Dit alles met wederzijds goedvinden en voordeel.

Soms reikte de relatie tussen vooraanstaande politici en de maffia overigens verder dan dit beleid van ‘vreedzame coëxistentie’. Zo is inmiddels aangetoond dat Giulio Andreotti, zevenvoudig premier en een van de invloedrijkste politici van het naoorlogse Italië, tot 1980 structureel steun verleende aan de Siciliaanse maffia. Het contact verliep via het (in 1992 vermoorde) parlementslid Salvo Lima. Andreotti is hiervoor overigens niet vervolgd. Toen het definitief was vast komen te staan, in 2003, was het feit verjaard.

Economisch vergrootte de maffia haar bereik. Tussen 1950 en 1963 nam de door de maffia gecontroleerde bouwnijverheid op Sicilië en in Campanië een hoge vlucht. Oude kernen werden gesloopt, nieuwe gebouwen schoten als paddenstoelen uit de grond. Georkestreerd door aan de maffia gelieerde politici en uitgevoerd door malafide aannemers en constructiebedrijven, spekte de bouwmanie de kassen van talrijke clans.

Een tweede bedrijfstak die de maffia ongekende winsten opleverde, was de transatlantische heroïnehandel. Een door partijpolitiek verdeeld Italiaans overheidsapparaat, de Europese netwerken en de overzeese contacten door de emigratie van maffiosi naar Amerika maakten van de Zuid- Italiaanse maffia de ideale heroïneleverancier voor de Amerikaanse markt.

De economische opmars van de maffia versterkte ook haar positie ten opzichte van de staat. Corruptie, handjeklap, politieke verdeeldheid en intimidatie maakten dat het de diverse kabinetten die Italië tussen 1950 en 1980 kende zelden lukte om een vuist te maken tegen de georganiseerde misdaad. Er waren kortstondige veldtochten zoals het staatsoffensief na de zogeheten Eerste Maffiaoorlog (1962-1969), een bloedige vete tussen rivaliserende clans, maar van een structurele aanpak was nauwelijks sprake. Dit kwam ook doordat Justitie slechts een gebrekkig zicht had op de reikwijdte en operationele structuur van de maffia.

Zo liep het grote maffiaproces van 1969 uit op een geweldige anticlimax. Slechts enkele leidende maffiosi kregen lange gevangenisstraffen. De rest kwam vrij of kreeg een korte straf voor het lidmaatschap van een criminele organisatie. De jury concludeerde dat de maffia ‘een verschijnsel van collectieve criminaliteit was’, maar dat er onvoldoende bewijs was om te kunnen spreken van hiërarchisch georganiseerde criminele genootschappen.

Kruistocht

‘Leven en laten leven’ werd onmogelijk na de opkomst van clans uit het provincieplaatsje Corleone in de jaren tachtig. De militaire machtsgreep waarmee de Corleonesi hun rivalen uitschakelden, ontaardde in een slachting die haar weerga in de maffiageschiedenis niet kent. De regering moest handelen. Premier Bettino Craxi gaf vergaande volmachten aan onderzoeksrechters Giovanni Falcone en Paolo Borsellino. Hun speurwerk resulteerde in 1986 in een megaproces. 360 maffiosi werden veroordeeld tot zware gevangenisstraffen, bij elkaar 2665 jaar cel. Vooral het relaas van de prominente pentito (spijtoptant) Tommaso Buscetta was goud waard. Het gaf de autoriteiten een veel beter begrip van de geheime hiërarchische wereld van de cosa nostra en leidde daarmee tot het begin van een effectievere aanpak.

Vicieuze cirkel

Over de maffia zijn talloze films gemaakt die in de eerste plaats bedoeld zijn om een bioscooppubliek te vermaken. Een uitzondering hierop is de in 2008 uitgebrachte film Gomorra van Matteo Garrone. De film geeft een ontluisterend beeld van hoe de Napolitaanse maffia (Camorra) opereert in de verpauperde Zuid-Italiaanse periferie. Er is weinig romantisch te beleven aan de georganiseerde misdaad die op uiteenlopende wijzen verknoopt is met het bovengrondse leven. Er wordt een beeld geschetst van een vicieuze cirkel van armoede en geweld waar niet uit is te komen.
De film is gebaseerd op het boek Gomorra (2006) van journalist Roberto Saviano. Saviona slaagde er na uitvoerig onderzoek in een heel gedetailleerd portret van de Napolitaanse maffia te geven. Zo gedetailleerd dat zijn onthullingen niet in goede aarde vielen bij degenen over wie hij schreef. Na ettelijke bedreigingen voelde hij zich genoodzaakt onder te duiken; een situatie die nog altijd voortduurt.

Falcone en Borsellino moesten hun succes echter met de dood bekopen. Een bom verstopt in een rioolbuis langs een autoweg maakte op 23 mei 1992 een eind aan het leven van Falcone. Ook Borsellino werd bijna twee maanden later gedood bij een bomaanslag. Zij waren de eersten op een waslijst van ‘excellente kadavers’ – slachtoffers van de oorlog tegen de staat die maffiadictator Totó Riina vanwege het megaproces ontketend had.

Riina’s strategie had een averechts effect. De angst voor zijn meedogenloosheid dreef juist spijtoptanten in de armen van de Italiaanse justitie, terwijl politici het zich nauwelijks meer konden permitteren om openlijk met de maffia samen te werken. Maar de belangrijkste verandering vond misschien wel plaats in de hoofden van de massa. Het door de maffia gecreëerde imago van eerzaamheid en ridderlijkheid was aangetast. Velen die de maffia voorheen schoorvoetend hadden getolereerd, keerden zich er door de brute moord op Falcone en Borsellino van af. De kerk koos voor het eerst openlijk partij tegen de maffia en gewone burgers, die eerder massaal de andere kant hadden opgekeken, verenigden zich in snel groeiende protestgroepen. Passiviteit maakte plaats voor publieke afkeuring.

De kruistocht van Falcone en Borsellino heeft de staat belangrijke troeven in handen gespeeld, waarvan ook de huidige premier Silvio Berlusconi gebruikmaakt. Een strenger detentieregime, het recht van de staat om maffiabezittingen te confisqueren en speciale politieteams vormen serieuze obstakels voor de maffia. Berlusconi’s beleid lijkt op het eerste gezicht een succes. Er zijn onder hem al talloze Siciliaanse, Napolitaanse en Calabrische maffiosi opgepakt, onder wie in 2006 de Siciliaanse capo dei capi (baas der bazen) Bernardo Provenzano – spectaculair omdat Provenzano zich al meer dan 40 jaar schuil hield. In november 2009 arresteerde de politie een van zijn opvolgers, Domenico Raccuglia. Bovendien heeft Berlusconi door een nieuwe wet de bewegingsvrijheid van gevangengenomen maffiosi sterk beperkt. Doorgaan met criminele activiteiten in de gevangenis is daardoor moeilijker geworden.

Navelstreng

Toch is niet iedereen positief over het optreden van Berlusconi. Uit een rapport van het onderzoeksbureau Census blijkt dat bijna een kwart van de Italianen nog steeds woont in gebieden waar de maffia het economische en sociale leven domineert. Volgens Giuseppe Pisanu, die momenteel de antimaffiacommissie leidt, is de Italiaanse maffia bezig aan ‘een stille groei en heeft ze spectaculaire misdaden en moorden ingeruild voor activiteiten in het zakenleven en de politiek, waarbij gedoseerd intimidatie en geweld wordt gebruikt in een poging de rol van de staat over te nemen’.

Kortom, de maffia (vooral de Siciliaanse cosa nostra) heeft er bewust voor gekozen om zich uit de openbaarheid terug te trekken en voortaan onzichtbaar te werk te gaan. Het is dan ook een veeg teken dat de stroom spijtoptanten uit de Tweede Maffiaoorlog van de jaren tachtig inmiddels is opgedroogd. Bovendien zijn er nieuwe spelers op het veld. Met name de Calabrische ’ndrangheta weert zich op de internationale drugsmarkt. Deze bestaat uit diverse clans van bloedverwanten zonder de piramidale hiërarchische structuur die zo kenmerkend is voor de cosa nostra. Dit maakt de ’ndrangheta flexibel en lastig te bestrijden.

Diverse Europarlementariërs vrezen daarnaast dat de tijdelijke amnestieregeling voor zwartspaarders die Italië heeft afgekondigd, door de grote maffiaclans zal worden aangegrepen om op grote schaal misdaadgeld wit te wassen. De versoepelde wetgeving tegen corruptie onder Berlusconi lijkt sowieso een buitenkans voor de maffia. Ook de navelstreng tussen politiek en georganiseerde misdaad blijkt nog niet geheel te zijn doorgeknipt. Marcello Dell’Uttri, senator, voormalig europarlementariër en Berlusconiintimus, had bijvoorbeeld jarenlang nauwe banden met de maffia. Er is de laatste twee decennia vooruitgang geboekt bij de bestrijding van de maffia, maar het fenomeen is te nauw verweven met de Italiaanse maatschappij om op korte of middellange termijn te kunnen worden uitgeroeid.

Frank Heinen studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is werkzaam als freelancejournalist en (web)redacteur.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel: Geschiedenis Magazine
Jaargang: 2010
Nummer: 1
Uitgever: Virtùmedia

Verder lezen

• John Dickie, Cosa Nostra: A History of the Sicilian Mafia, Hodder & Stoughton, 2004
• Pieter Feller, Maffia: misdaad aan de macht, Uitgeverij Carrera, 2008
• Mike Dash, De eerste familie, Arbeiderspers, 2009

Meer weten