Geen afbeelding beschikbaar

Monarchie en meritocratie in Nederland

Het persoonlijke ethos van koningin Beatrix. Ze is als ‘een buizerd in het zwerk van ons staatsbestel’. Deze karakterisering, afkomstig van oud-premier Van Agt, is misschien wat al te bloemrijk. Toch zullen velen er een kern van waarheid in herkennen: Beatrix, 25 jaar koningin van Nederland, onderscheidt zich als staatshoofd vooral door haar professionaliteit. Niet alleen roeping en plicht liggen hieraan ten grondslag, maar ook de meritocratische opvatting dat talent verplicht tot prestatie.

Frans Willem Lantink

Een van de nieuwe elementen die koningin  Beatrix bij haar inhuldiging op  30 april 1980 introduceerde, was uitgesproken  symbolisch. Naast de regalia, de  weinig indrukwekkende fabrikaten van  een 19de-eeuws Nederlands koningschap,  kreeg de Nederlandse grondwet een rol:  het wetboek werd op een kussen plechtig  binnengedragen door minister van staat  Marga Klompé. Ongetwijfeld heeft  Beatrix hier welbewust voor gekozen. De  25 jaar die volgden, stonden dan ook in  het teken van een geregisseerd koningschap,  bewust vormgegeven binnen de  kaders van het Nederlandse staatsrecht.  Kritische reacties op de rol van Beatrix als  staatshoofd zouden in latere jaren culmineren  in het woord beatrixisme, wat staat  voor een eigenzinnige, op machtsbehoud  en machtsuitbreiding gerichte regeerstijl  en het oprekken van de functie van het  staatshoofd. Veel media-incidenten gingen  over de (vermeende) macht van het  staatshoofd, weinig schokkende feiten  over het wel of niet openen van een  ambassade, het overplaatsen van een  ambassadeur en gefluister rond de voorkeuren  voor een bepaalde regeringssamenstelling.  Het grondwettelijk systeem  bood niet alleen de ruimte voor ‘levend  staatsrecht’, die ruimte werd in de jaren  tachtig ook openlijk gegeven door minister-  president Ruud Lubbers. Juister is het  daarom te spreken van een neoconstitutioneel  koningschap, de monarchie op het  kussen van de grondwet. Is dan met het  prijzen van de ‘voortreffelijke taakuitoefening’  en de ‘professionaliteit’ van de  koningin verder alles gezegd over Beatrix’  stijl van regeren?

Een meritocratische filosofie

De persoonlijke  taakopvatting van het koningschap  is door Beatrix zelf nooit onder  stoelen of banken gestoken. In de schaarse  interviews met haar is het praten over het  ambt sterk gethematiseerd, zelfs bijna  overbelicht. Een drieluik vormen hierin  vooral de belangrijkste interviews, namelijk  die van 1980 samen met prins Claus,  het bekende portret uit 1988 met Hella  Haasse en het interview met Dorien  Pessers, uitgezonden in de week voor het  ambtsjubileum van 2005. In het laatstgenoemde  interview is de toon beschouwelijker,  haast gelouterd, maar ook hier  klinkt nog steeds een voor Beatrix’ stijl zo  kenmerkende plechtstatigheid door  zodra taak en functie van het koningschap  ter sprake komen. In de terugblik  op de inhuldiging van 25 jaar geleden  spreekt Beatrix letterlijk over het ‘verbond’  tussen de monarch en parlement  en wijst zij op de eed die alle kamerleden  aflegden. Dit zware woord verwijst eerder  naar de rol van parlementen in de 16de  eeuw dan naar de moderne parlementaire  democratie. Over de zelfbeleefde majestas  is bij Beatrix altijd een zweem van hybris  blijven hangen, al is hier een duidelijke  continuïteit te zien en herinneren haar  uitlatingen sterk aan het protestantse  zelfbesef van roeping en plicht van  Wilhelmina en Juliana.

Opvallend aan de interviews met Beatrix  zijn haar bespiegelingen over het eigen  ambt en het eigen functioneren. Het kan  niet genoeg benadrukt worden hoe  extreem modern deze zelfbeoordeling van  de monarchie is; een generatie terug was  dit onvoorstelbaar. Markant is ook haar  eigen terugblik op 25 jaar koningschap in  de rede bij de aanvaarding van het eredoctoraat  in Leiden. Binnen de traditionele  constitutionele monarchie zou een dergelijke  zelfreflectie enkel tot vervreemding  geleid hebben. Er zit ook een zekere overspanning  in deze bespiegelingen. Is deze  publiekelijke reflectie überhaupt functioneel?  Dat de zwaarte van het ambt ook in  de personele levenssfeer grote nadelen  met zich meebrengt is al te begrijpelijk,  maar er publiekelijk over praten kan het  probleem niet oplossen en valt buiten de  orde. Wat is de zin van het steeds maar  weer belijden van het overigens zeer  invoelbare verlangen naar afscherming  van het privé-leven?

Dat de functie van het koningschap zelf  in de ogen van Beatrix iets is dat verdiend  moet worden, blijkt uit haar morele,  meritocratische filosofie. Eigen talenten  mogen niet onbenut blijven en verplichten  tot prestaties. Deze houding kwam in  het laatste interview opnieuw duidelijk  naar voren in Beatrix’ accent op kwaliteit:  het is volgens haar belangrijk kwaliteit  van jezelf te eisen, het beste te geven van  wat je kunt. Aan het begin van de jaren  tachtig, aldus de koningin in haar interview  met Dorien Pessers, mocht het  woord kwaliteit nauwelijks in de mond  worden genomen, nu kunnen wel eisen  aan kwaliteit gesteld worden. Ook haar  artistieke keuzes worden vaak geleid door  een voorkeur voor vakkennis en ambachtelijkheid  in de moderne kunst. Over de  invulling van het koningschap denkt  Beatrix in dezelfde termen: ‘ik vertegenwoordig  iets, dat respect moet krijgen’,  daarom moet de monarch dit respect ook  zelf afdwingen.

Drie rechten

De Britse staatsrechtskenner  Walter Bagehot omschreef in 1867 het  kader van de constitutionele monarchie  aan de hand van de drie rechten van de  monarch: het recht om geïnformeerd te  worden, het recht om aan te moedigen en  het recht om te waarschuwen. Deze rechten  heeft Beatrix tot kunst verheven, zij  heeft ze als het ware overgenomen uit de  inboedel van Soestdijk, afgestoft en  bewust een nieuwe inhoud gegeven.  Het wekelijkse gesprek met de ministerpresident  is het scharnier van haar constitutioneel  optreden. Uit alle uitlatingen  van de vier minister-presidenten sinds  1980 blijkt hoe serieus deze gesprekken  getoonzet zijn. Afgeschermd door de  ministeriële verantwoordelijkheid liggen  hier grote mogelijkheden voor het staatshoofd,  want hoe langer deze het ambt  bekleedt, des te groter is diens informatievoorsprong  ten opzichte van een nieuw  aangetreden minister-president, zoals de  jonge en onervaren Jan Peter Balkenende  in 2002 aan den lijve heeft moeten ondervinden.

De werkbezoeken van Beatrix bevestigen  de theorie van Bagehot. De extreem serieuze  voorbereiding en selectie ervan is  een mooie illustratie van Beatrix’ recht  goed geïnformeerd te worden. Maar dat  niet alleen. In deze werkbezoeken ligt ook  de illusie besloten, dat het staatshoofd  werkelijk in staat is en in staat moet zijn  ‘aan te moedigen’en te ‘waarschuwen’.  Met deze nadruk op het werkbezoek als  substantieel onderdeel van haar vorstelijke  takenpakket heeft Beatrix veel  ruimte en een grote keuzevrijheid gekregen  en genomen. Hier spreekt ook duidelijk  haar afkeer van het Zweedse model:  een louter ceremoniële invulling van de  monarchie past niet bij de ambities van  de Nederlandse koningin, en ook niet bij  de opvattingen van de kroonprins, zoals  uit een interview viel op te maken. De  vraag is natuurlijk hoe realistisch deze  ambities zijn.

Oud-ministerpresident  Dries van Agt omschreef Beatrix in een  interview rond het ambtsjubileum van  2005 als ‘een buizerd in het zwerk van ons  staatsbestel’: elke beweging onder haar  werd scherp waargenomen. Het was een  beeldend maar op zijn minst ook dubbelzinnig  compliment, want de scherpe blik  voor het detail is staatsrechtelijk juist  irrelevant. De geroemde professionaliteit  is in die zin een gevaar voor de monarchie  en niet zelden een bron van misverstanden.  De vraagtekens hierover drongen  zelfs in een interview met de koninklijke  familie voor. Waarom moeten er toch tot  diep in de nacht stukken worden gelezen?,  vroegen de jonge prinsen zich verbaasd af.  De nadruk op voorbereiding en de tentoongespreide  kennis van zaken voedden  het algemene gevoel van beatrixisme.

Media en speelruimte

De inhoudelijke  taakopvatting van Beatrix verdraagt zich  slecht met de toenemende medialisering  van politiek en samenleving. In Groot-  Brittannië zette het proces van modernisering  al in met Victoria en Albert, die de  monarchie ‘zichtbaar’ maakten. Aan het  eind van de 19de eeuw nam Emma dit  voorbeeld over: door haar bezoeken met  de jonge koningin in het land wist zij de  monarchie zichtbaar, en daarmee populair  te maken. Deskundigen zijn het er  over eens dat in deze ‘modernisering’ een  groot deel van de verklaring ligt voor het  feit dat de constitutionele monarchieën  van West-Europa alle stormen van de  20ste eeuw hebben kunnen overleven. Toch voegt Beatrix zich niet gemakkelijk  in dit patroon. In 1980 gaf zij in een interview  aan ‘populariteit’ maar gevaarlijk en  oppervlakkig te vinden. Deze opvatting ligt in de lijn van haar meritocratische  principes en haar nadruk op professionaliteit. De inhoudelijke inbreng binnenkamers  en de geheimen van Noordeinde verdragen zich nu eenmaal slecht met te  veel zichtbaarheid. Bovendien heeft  Beatrix een persoonlijke neiging tot distantie. Pas de laatste jaren zijn de kersttoespraken  op de televisie te zien en  spreekt de koningin na afloop van een  bezoek op Koninginnedag de menigte toe. Toch hebben de enorme druk van de  media én de weer toenemende behoefte  aan nationale beleving en samenhang deze  taakopvatting van Beatrix ten aanzien van  de media steeds meer onder druk gezet.

De samenleving lijkt sneller te veranderen  dan het hof. Steeds vaker ontstaat er  plotseling een door de media uitvergroot  sentiment over wat de koningin wel of  niet moet doen. De afwezigheid bij de uitvaart  van paus Johannes Paulus II leidde  tot vervaarlijke reacties. Anderzijds, waar  ligt de grens? Hoever zijn we verwijderd  van de publiekelijk verlangde aanwezigheid  van het staatshoofd bij de herdenking  van een ‘volkszanger’? De pijngrens  van het decorum ligt bij sportevenementen  al dicht onder de oppervlakte, zoals de  reacties op het optreden van Willem-  Alexander bewijzen. Een ander aspect is  de zogenaamde ‘feminisering’ van de  monarchie, de veronderstelling dat een  vrouw een betere uitgangspositie zou  hebben de moderne monarchie vorm te  geven. Juist een vrouw zou aan de emotionele,  samenbindende functie van de  monarchie beter inhoud kunnen geven.  Ook in de verbeelding van de monarchie  zou een vrouw meer expressiemogelijkheden  hebben. De koningin lijkt tevens te  groeien in haar rol bij nationale rampen.  Maar haar nadrukkelijke vakmatigheid  wijst eerder op een afkeer van een rol als  ‘moeder des vaderlands’.

‘Op eigen gezag’

Niet alleen in de  kersttoespraken maar ook bij staatsbezoeken  heeft Beatrix ruimte voor een eigen  kleuring en betekenis . Bij deze gelegenheden  staat de eigen persoonlijkheid  voorop. Het staatshoofd als morele  instantie staat of valt natuurlijk met de  kwaliteiten van de (toevallige) monarch.  Beatrix bereikte in de laatste jaren hoogten  die aan de voormalige Duitse president  Von Weizsäcker herinneren. Moedig  waren de ‘op eigen gezag’ uitgesproken  woorden tijdens het bezoek aan Israël  over de tekortkomingen van Nederland  tijdens de Duitse bezetting. Geen nieuw  inzicht was het, maar wel opmerkelijke  woorden voor een Nederlands staatshoofd.  Haar inzet voor de Europese eenwording  wordt vaak geroemd. Beatrix’  woorden over Nederland na twee politieke  moorden duiden op inzicht:  Nederland heeft zijn evenwicht nog niet  gevonden, en we zijn nog niet klaar met  ‘onderstromingen in onze samenleving’.  Haar opmerking dat oude Nederlandse  waarden als matigheid en soberheid minder  zichtbaar zijn geworden, past eveneens  bij haar rol van morele instantie.

Toch schuilen hier gevaren. De perikelen  rond het ‘mislukte’ staatsbezoek aan  Indonesië en de mogelijk afwijkende visie  van de koningin spookten rond in de  media. Er ontstond ernstige ruis rond de  ministeriële verantwoordelijkheid.  Beatrix zou het staatsbezoek willen hebben  laten samenvallen met de officiële  viering van vijftig jaar onafhankelijkheid  en ook gevoeld hebben voor een vorm van  excuus voor de politionele acties in de  jaren veertig. Uit alle tegenstrijdige ontboezemingen  van oud-ministers en adviseurs  blijkt de tanende bereidheid van de  politieke elite ‘het spel’ volgens de regels  mee te spelen. Zo ontstaat de indruk dat  het acteren binnen de constitutionele  monarchie een te zware opgave is geworden.  De koningin blijkt nu ook achter  gesloten deuren op haar woorden te  moeten gaan letten.

De persoonlijke kleuring van het neoconstitutioneel  koningschap onder Beatrix  kon alleen ruimte krijgen door de eigenaardigheden  van de Nederlandse constitutie  en politieke ontwikkeling. De  herdefiniëring van de rol van het staatshoofd  – na de perikelen aan het einde van  het Julianatijdperk – was enkel mogelijk  in een politiek verdeeld landschap en de  evenredige vertegenwoordiging zoals  Nederland die nog altijd kent. Een partij  kan in Nederland nooit het centrum van  de macht na gewonnen verkiezingen  bezetten, zoals bijvoorbeeld wel in  het Britse staatsrecht het geval is. Het  Nederlandse partijensysteem, deze typische  erfenis van de verzuiling met haar  numerieke noodzakelijkheid van meerpartijencoalities,  maakt het mogelijk dat  de prerogatieven van het staatshoofd ten  aanzien van de kabinetsformatie nog  steeds niet ‘gemoderniseerd’ zijn. Het  heeft immers alles te maken met de verdeeldheid  van de politieke elites. Zo  wordt het machtsvacuüm dat de  monarch nu opvult, (tot nu toe) jaloers  bewaakt.

Nederland is niet uniek  met zijn meerpartijensysteem,  maar de positie van  zijn staatshoofd is dat wel.  Dat de koningin lid is en  blijft van de regering is de  kern. In het Nederlandse  systeem zit een uitgesproken  tendens concentratie  van macht tegen te gaan,  de checks and balances in de  liberale machtenscheiding  zijn duidelijk te zien. De  rol van het staatshoofd  wijst erop dat iets van de  staatsmacht juist uit handen  blijft van de directe  macht van de democratische  meerderheid, zo ook  bijvoorbeeld de door de  kroon benoemde burgemeester,  maar ook in de  verhoogde drempel voor  een grondwetswijziging.  De herhaaldelijk uitgesproken  conclusie dat  Nederland eigenlijk een  republiek is, is een oppervlakkige  verklaring. Juist  de moderne Nederlandse monarchie als  staatsvorm verhoogt de Nederlandse  deconcentratie van de macht. Dit was  juist bij het ontstaan van de Nederlandse  monarchie, in de Franse tijd en in de restauratie  precies omgekeerd. Toen had de  monarchie tot taak een nieuw nationaal  centrum te vormen na een tijdperk van  politieke verdeeldheid.

In het veranderende denken over directe  en indirecte democratie ligt ook het risico  van Beatrix’ koningschap. De fijnzinnigheden  van het systeem met een zeer  beperkte maar wezenlijke rol als procesbewaker  van de monarch worden niet  meer begrepen. Het staatshoofd kan nu  nog als een soort noodrechtinstantie  functioneren bij complexe impasses van  kabinetsformaties. De hoogconjunctuur  van het begrip ‘achterkamertjespolitiek’  wijst niet alleen op afnemend geloof in de  representatieve democratie maar ook van  de neoconstitutionele monarchie.  De illusie heeft terrein  gewonnen dat de directe vormen  van democratie zoals de  gekozen burgemeester en het  referendum oplossingen zouden  zijn voor alle gevoelens  van ‘onvrede’ in Nederland.  Het model van de gekozen  ministerpresident heeft  directe gevolgen voor de  Nederlandse monarchie, het  zou de doodsteek betekenen  voor de huidige rol van het  staatshoofd. De fijne machinerie  van de kabinetsformaties  zou dan voorgoed bij de  geschiedenis gezet kunnen  worden.

Verburgerlijking

Eén markant punt in  de grote aandacht rond het ambtsjubileum  van Beatrix is onbesproken gebleven:  de ‘verburgerlijking’ van de  monarchie. Het is een algemeen fenomeen  dat zeker effect zal hebben op de  toekomst van de monarchie als instituut.  Er is vaak gesproken over de huwelijken  als achilleshiel van de Oranjes, maar de  huwelijkspolitiek zelf krijgt weinig aandacht.  Ook hier ligt een spanningsveld  van Beatrix’ ‘persoonlijke’ koningschap.  Er is sprake van een enorme verandering  als we naar het verleden kijken. Vroeger  was het voor de Oranjes van het grootste  belang, opgenomen te worden en te blijven  in het dynastieke netwerk van de  Europese vorstenhuizen; de banden van  de Oranje-stadhouders met de koningshuizen  van Pruisen en Groot-Brittannië  zijn hier voorbeelden van. Er speelde niet  alleen een dynastiek belang, maar ook het  principe van de aristocratie dat zowel de  mannelijke als de vrouwelijke lijn in  afkomst een voorwaarde was voor een  geschikte huwelijkskandidaat. Daarom is  de mythe van de Oranjes als ‘kroon op de  republiek’ zo onjuist. De Oranjes waren  met succes opgenomen in het dynastieke  web, waar gelijkheid van de partners uit  de vorstenstand voorop stond. Juliana is  de laatste Oranje met sprookjesachtige  kwartierstaten. Met prins Bernhard  begon namelijk al een kentering in de  huwelijkspolitiek.

Het huis Lippe had al  in de 19de eeuw problemen en processen  vanwege morganatische huwelijken,  waarbij de erfopvolging betwist werd.  Ironisch genoeg was het van de vier dochters  van Juliana en Bernhard alleen prinses  Irene die volgens het aloude systeem  nog een huwelijk sloot dat standesgemäß,  overeenkomstig haar stand, te noemen is.  En juist zij kreeg geen parlementaire toestemming  voor haar huwelijk. Dit alles  lijkt een reactionair argument. Toch is er  een vermoeden dat er zich ook op dit punt  een tweestrijd bij Beatrix zelf heeft afgespeeld,  als we haar vermeende stampvoetende  reactie op het huwelijk van haar  zuster Margriet met Pieter van Vollenhoven  voor waar mogen aannemen.  Nu is er bij geen van de kleinkinderen van  Juliana nog sprake van een traditionele  verbintenis. Wat rest, is een onhelder  geheel aan titels en naamgeving van de  leden van het koninklijk huis. De verburgelijking  is een Europees verschijnsel,  zoals een blik naar de huwelijkspartners  van de erfprinsen van Noorwegen,  Denemarken en Luxemburg bewijst.  De waardering van Beatrix voor haar  schoondochters is sterk meritocratisch.  Het zijn vrouwen  die bewust voor een eigen carrière  hebben gekozen en zelf  werken of gewerkt hebben.  Een hoogte- en dieptepunt in  deze waardering voor kwaliteit  was de introductie van  Mabel Wisse Smit.

De vrije partnerkeuze blijft  een lastige zaak en zal nooit in  harmonie te brengen zijn met  de verplichte parlementaire  toestemming voor de erfopvolging.  Ook het alleen kijken  naar de ‘kwaliteit’ van de  huwelijkskandidaat kan niet  generaties lang doorgaan.  Afkomst zal bij een erfelijke monarchie  altijd een rol spelen. In de malicieuze bijnaam  ‘prinses Petra’ klinkt dit al door.  Ook de verwikkelingen rond Máxima  waren veelzeggend. De meerderheid van  de politieke elite, met een senator en de  vice-voorzitter van de Raad van State  voorop, haastten zich te zeggen dat een  dochter niet aansprakelijk kan zijn voor  de daden van haar vader. Hier was de verpersoonlijking  van de monarchie volledig  bereikt: het ging niet meer om afkomst  maar om kwaliteit.

Toch was het compromis  vanuit de traditie gezien het meest  onwaardige en het meest onmogelijke  voor de monarchie zelf: de vader van de  bruid van de troonopvolger was niet welkom.  Een generatie terug was dit ondenkbaar  geweest en was een dergelijk  compromis nooit gekozen. Beatrix lijkt  zich met het resultaat verzoend te hebben.  Ook hier won haar meritocratische  levensfilosofie het van haar hang naar  dignitas. Opnieuw blijkt hier het verschil  met Juliana, die in al haar vermeende  ‘eenvoud’ juist de kenmerken vertoonde  van een wat wereldvreemde adellijke  dame. Beatrix’ koningschap is daarentegen  eerder ‘burgerlijk’ te noemen. Juist  het accent op inhoud en vakmatigheid  zijn de succesvolle elementen van haar  regeerperiode tot nu toe geweest. Maar of  daarin de toekomst van de monarchie zal  liggen, is de vraag.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Geschiedenis Magazine

Meer weten

Tijdschriften: