Meisje van Yde

Offers aan het Veen

Vanaf de prehistorie tot na de Middeleeuwen voelden mensen ontzag voor moeras of veen. Hier huisden goden en geesten die men maar beter gunstig kon stemmen. De voorwerpen en lichamen die eeuwen later bij turfwinning tevoorschijn kwamen, zijn daar niet bij toeval terechtgekomen. Ze werden ritueel geofferd. Veenvondsten vallen vaak op door de uitmuntende kwaliteit van conservering.

Benoît Mater 

Voorwerpen die in andere bodemarchieven zouden vergaan, zoals veel organische materialen, blijven in het moerasveen vaak bewaard alsof de tijd heeft stilgestaan. Dit moerasveen ontstaat door de opeenhoping van plantenresten in een waterrijke laagte. Onder de juiste klimatologische omstandigheden van neerslag en temperatuur kan op een dergelijke plaats een moeras ontstaan. Noordwest-Europa kent dergelijke karakteristieke veenlandschappen vanaf ongeveer zevenduizend jaar geleden. Ze hebben goede conserveringskwaliteiten, niet alleen omdat voorwerpen afgesloten zijn van zuurstof (dat het rottingsproces in gang zet), maar ook door de aanwezigheid van zure stoffen in het veenmos. Deze binden het calcium waardoor de bacteriegroei geremd wordt. Een ingewikkeld systeem van hydrochemische reacties zorgt voor fantastische omstandigheden voor de conservering van organisch materiaal zoals haar, huid, nagels, organen, hout, wol, leer en bont. Botmateriaal daarentegen kan door ontkalking sterk vervormen en blijft lang niet altijd bewaard.

Turfwinning

Tienduizenden jaren heeft het geduurd voordat zo dikke lagen veen ontstonden; de mens heeft echter maar duizend jaar nodig gehad om het grootste deel van deze moerassen weer te vernietigen. Sinds het begin van de 9de eeuw zijn als gevolg van de uitbreiding van de landbouw en door de turfwinning voor brandstof en compost de meeste moerassen in Noordwest Europa verdwenen. Er werden veenkoloniën gesticht en sinds de 16de eeuw lieten investeerders kanalen graven om de moerassen droog te leggen en tevens het vervoer van turf naar de steden mogelijk te maken. De turfwinning bereikte haar hoogtepunt in de tweede helft van de 19de eeuw. Al vroeg deden de turfgravers archeologische ontdekkingen. In Tractatus de turffis ceu cespitibus bituminosis van M. Schoockius uit 1658 wordt melding gemaakt van de vondst van munten, ongewone en oude stenen, juwelen met inscripties en delen van wapens. Dergelijke spullen werden soms verzameld in rariteitenkabinetten of opgekocht door handelaren. Veel is echter verdwenen. Sieraden en gouden en zilveren munten hadden duidelijk waarde en werden dan ook veelal omgesmolten. Organische voorwerpen van hout of textiel werden niet zelden gewoon weggegooid. Veenlijken werden dikwijls vermalen tot poeder en onder de naam ‘Mumia’ verkocht als geneesmiddel voor allerlei kwalen.

Vanaf het midden van de 19de eeuw kwamen de archeologische ontdekkingen in diverse museumcollecties terecht. Decennialang lagen de vondsten uit het veen keurig in de vitrines gerangschikt als getuigenissen van vroegere beschavingen. Heel lang vroeg niemand zich af hoe de voorwerpen nu eigenlijk in het moeras terecht waren gekomen. Eigenlijk is dat vreemd. Men verwacht namelijk weinig in het moeras te vinden omdat de oude nederzettingen en begraafplaatsen zich op de hogere zandgronden bevonden; de mens had uit economisch oogpunt niet veel te zoeken in de gevaarlijke en onbewoonbare moerassen.

Ze waren moeilijk toegankelijk en angstaanjagend, zeker bij nacht, en werden liever gemeden. Niet voor niets waren vennen en moerassen omgeven door mysterie en gevaar. De vaak voorkomende grondmist droeg nog bij aan het griezelige karakter. Dit heeft geleid tot bijgeloof over moerasgeesten en mythische figuren zoals de ‘witte wieven’. De veenvondsten werden tot voor kort geïnterpreteerd als per ongeluk verloren voorwerpen of bewust weggegooid afval. Langzaam begon echter de wetenschap zich te realiseren, bijvoorbeeld door de vondst van houten veenpaden, dat vanaf het begin van de boerensamenlevingen in het Neolithicum het moeras wel degelijk deel uitmaakte van het territorium van de prehistorische mens. De voorwerpen en lichamen die later in het veen gevonden zijn, waren er niet per ongeluk terechtgekomen.

Met opzet achtergelaten

De meeste in het veen gevonden voorwerpen zijn individuele vondsten, dat wil zeggen: het gaat steeds om één voorwerp. Soms is dat een vuurstenen of een stenen bijl, soms een bronzen werktuig of een houten gebruiksvoorwerp. Bovendien gaat het meestal om min of meer complete voorwerpen die nog goed bruikbaar waren op het moment dat ze in het veen terechtkwamen en dus een bepaalde waarde vertegenwoordigden. Dit duidt er zeer waarschijnlijk op dat ze er bewust neergelegd zijn, en dit kan alleen maar gebeurd zijn als een offer waardoor de mens in contact probeerde te komen met het bovennatuurlijke. Hierbij kan het principe van wederkerigheid in het geding geweest zijn: men offert aan een hogere macht in de hoop daarvoor iets terug te krijgen. Dit kan variëren van regen, een goede oogst en gezondheid tot een omvangrijk nageslacht. We kunnen ook denken aan een votiefoffer. In dit geval doet men de belofte een dankoffer te brengen als aan de wens of behoefte is voldaan of het probleem verholpen is. Waar een moeras aanwezig was, speelde dat vaak een rol in de rituelen. Als er geen moeras was, werd vaak een rivier, meer of bron gebruikt om te offeren. Waar de depositie ook plaatsvond, de achterliggende gedachten zullen vermoedelijk niet erg verschillend zijn geweest. Het neerleggen van waardevolle voorwerpen in water of in natte gebieden kan niet anders uitgelegd worden dan als een poging om contact te leggen met bovennatuurlijke machten. Dergelijke natte lokaties, rijk aan complete vondsten die vaak ook nog eens van grote waarde waren, zijn beslist niet uniek voor Nederland. We vinden ze over heel Europa verspreid. Hoewel niet iedere losse vondst in zulke lokaties zonder meer een rituele uitleg kan krijgen, geldt dit ten aanzien van de vondsten in de Noordwest-Europese moerassen wel degelijk. Niet alleen de grote aantallen ‘losse’ voorwerpen, maar ook de op ver uiteen gelegen geografische lokaties steeds terugkerende patronen in de soorten objecten, suggereren dat ze niet simpelweg verloren zijn, maar dat er sprake was van bewuste en regelmatig terugkerende cultuspraktijken – en dat bepaalde elementen in het landschap een religieuze betekenis hadden voor de mens in het verleden. De griezelige sfeer van de moerassen maakt het volstrekt begrijpelijk dat de mensen geloofden dat er goden en geesten in de moerassen huisden die macht hadden over leven en dood, ziekte en gezondheid, oogst en misoogst en geluk en ongeluk. Door waardevolle gaven kon hun gunst worden gewonnen. De prehistorische mens legde deze offers in de venen als het ware bij de goden op de stoep. Zo werden moerassen belangrijke offerplaatsen.

Vindplaatsen

Het offeren in venen en moerassen kwam voor van de vroege prehistorie tot na de Middeleeuwen. De Trechterbekercultuur (ca. 3400-2850 v. Chr.) is bekend om haar megalithische grafmonumenten, de hunebedden. Van de grafgiften die hierin aan de doden werden meegegeven, zijn de mooie gedecoreerde potten – zogeheten trechterbekers – het meest opvallend. Complete exemplaren vinden we doorgaans alleen in graven, maar ze zijn ook aangetroffen in het veen. Uit vondsten bij Gingst op het Noordoost- Duitse eiland Rügen weten we dat opeenvolgende generaties van de agrarische samenleving aldaar steeds weer het moeras in gingen om er aardewerk achter te laten.

Een van de uitzonderlijkste vondsten in Gingst is een zeldzame beker met kwalitatief hoogwaardige decoratie. Het zou kunnen dat deze louter voor de rituele depositie is gemaakt. Over de inhoud van de potten in Gingst is niets bekend. Het is evenwel zeer goed denkbaar dat het bij het offeren niet alleen om de potten zelf ging maar ook om de inhoud daarvan. Er kan bijvoorbeeld graan, honing of een of andere drank in gezeten hebben. Wellicht was dit geofferd voedsel bedoeld om een goede oogst af te smeken. Een van de beroemdste vindplaatsen is Bad Pyrmont (ten zuidwesten van Hannover). Hier zijn geen wapens of werktuigen gevonden, maar talrijke pruimenpitten, houten bakken, Romeinse munten, een geëmailleerde scheplepel van brons en, het belangrijkste deel van het depot: 253 fibulae. Dit zijn kledingspelden die onderhevig waren aan veranderingen in de mode. De verschillende vormen die ze in de loop van de tijd kregen, stellen archeologen in staat ze te dateren. De fibulae die bij Bad Pyrmont gevonden zijn, blijken uit de periode tussen de vroege 1ste eeuw en de 4de eeuw te stammen. Dit betekent dus dat hier, gespreid over een periode van vier eeuwen, steeds opnieuw op dezelfde plek is geofferd. Deze plek was bovendien bepaald niet willekeurig gekozen. Het kan geen toeval zijn dat al deze vondsten geborgen zijn op de plaats waar enkele bronnen ontspringen: een typische lokatie voor een prehistorische offerplaats. Op het moment van depositie in het moeras waren alle voorwerpen in een uitmuntende staat en hadden als zodanig waarde, zo niet als voorwerp of werktuig dan toch in ieder geval vaak nog als grondstof voor andere voorwerpen. Ze waren beslist niet afgedankt, er kon nog van alles van gemaakt worden. Opvallend is dat in de loop van de tijd zowel de materialen van de geofferde voorwerpen als de voorwerpen zelf veranderden. De oudste vondsten bestaan vaak uit organisch materiaal, latere laten vaak een grote verscheidenheid zien: van gebruiksvoorwerp of sieraad tot munten.

Dat er zulke uiteenlopende categorieën voorwerpen werden geofferd, duidt erop dat het er niet zo zeer toe deed wat er geofferd werd, als het maar iets van waarde was. Dit laatste gold zeker voor de vuurstenen dolk die in 1938 in het veen van het Nedersaksische Wiepenkathen gevonden is, compleet met houten handvat en versierde lederen schacht. Hij is gedateerd rond 2500 v. Chr. Tussen het handvat en de greep van de vuurstenen kling bevonden zich resten van geweven stof. Dit is een van de weinige bewaard gebleven textielresten uit de nieuwe steentijd. De techniek van het weven is een uitvinding uit deze periode; het stukje stof is een van de vroegste aanwijzingen voor de verwerking van wol in Noordwest-Europa. Direct na de vondst heeft men zorgvuldig maar vergeefs de omgeving op andere met opzet gedeponeerde voorwerpen nagezocht. Heel precies kon worden vastgesteld dat de dolk gevonden werd in dezelfde positie als waarin men hem 4400 jaar geleden had achtergelaten: plat in het veen, gestoken in de leren schacht en met een lederen er voorzichtig om heen gewikkeld. De omzichtige wijze waarop dit kostbare voorwerp is neergelegd, wijst er duidelijk op dat deze dolk een persoonlijk offer is geweest en niet per ongeluk verloren is bij een tocht door het moeras. Omdat bij de dolk geen andere vondsten zijn ontdekt, kan het ook geen voorraad zijn van een handelaar die hier zijn waar tijdelijk verborg.

Een cultusplaats

Er zijn maar enkele vondsten die met zekerheid iets zeggen over de rol die het moeras heeft gespeeld stenen cirkel. Gelukkig werden archeologen in de gelegenheid gesteld deze vondst te bestuderen en op te meten. Binnen de cirkel, met een diameter van ongeveer vier meter, werden de resten van een kleine eikenhouten constructie van twee bij twee meter gevonden. Het gebouwtje was gemaakt van acht verticale palen die op twee zware liggers rustten. Deze liggers hadden gaten waardoor de vier staande hoek- posten diep in de grond van het moeras konden worden verankerd. Buiten de cirkel werden daarnaast vijf hoornvormige uiteindes gevonden. Waarschijnlijk waren deze de naar buiten staande uiteinden van de bovengelegen balken. Op basis van boomringdateringen (dendrochronologie) kon dit gebouwtje gedateerd worden tussen 1478 en 1470 v. Chr. In die periode was een dergelijk type gebouw absoluut ongebruikelijk. Het ontwerp wijkt af van de constructies die we kennen van agrarische gebouwen, maar bovenal is de wijze van funderen opvallend, omdat die duidelijk rekening lijkt te houden met het beperkte draagvermogen van het moeras. Dit bouwwerk is dus doelbewust op deze geïsoleerde plek in het moeras gebouwd, en heeft gezien zijn ongebruikelijke vorm en lokatie bijna zeker een religieuze functie gehad. Hier probeerden de mensen in contact te komen met bovennatuurlijke machten. Deze tempel speelt dan ook een sleutelrol in de argumentatie dat het moeras een belangrijke rol had in het spirituele leven van onze voorouders. Een extra indicatie dat het hier een tempel betreft, wordt geleverd door het feit dat archeologisch onderzoek aan de balken heeft aangetoond dat die nog van zeer goede bouwkundige kwaliteit waren toen ze in het veen terechtkwamen. Het gebouw is, met andere woorden, niet door gebrekkig onderhoud verweerd en uiteindelijk in elkaar gestort, maar vermoedelijk bewust en voorzichtig ontmanteld. Dit accentueert ook nog eens het speciale karakter ervan.

Terechtstellingen

Met enige regelmaat zijn bij het turfsteken ook menselijke resten in het veen gevonden. In die gevallen werd veelal onmiddellijk de politie erbij gehaald, omdat men in eerste instantie uitging van een recente misdaad. Pas veel later begon men zich te realiseren dat de dood in een ver verleden kon zijn ingetreden. Maar gaat het hier ook om offers? Bij de interpretatie van veenlijken zijn archeologen er lang van uitgegaan dat dit mensen waren die in het moeras verdwaald en verdronken waren. Een van de meest bekende is het meisje van Yde (bij Eelde), in mei 1897 gevonden. C14-datering heeft uitgewezen dat ze leefde tussen 54 v. Chr. en 128 n. Chr. Haar leeftijd is vastgesteld op ongeveer 16 jaar. Ze had blond haar. Verder had ze een afwijking in de wervelkolom, scoliose genaamd. Haar hoofd bleek voor de helft te zijn kaal geschoren en ook was een wollen koord meerdere malen om haar nek gewonden. Met dit in een schuifknoop vastgebonden koord is zij gewurgd. Boven haar linkersleutelbeen had ze een wond, waarschijnlijk veroorzaakt door een messteek.

Een onnatuurlijke doodsoorzaak zoals bij het meisje van Yde is ook bij veel andere veenlijken geconstateerd. Ze blijken te zijn gewurgd, neergestoken of vastgebonden, soms zelfs onthoofd of in stukken gesneden. Het is mogelijk dat zij gestraft werden voor oneerbaar gedrag, zoals antieke auteurs hebben geschreven. Het enige werk uit de Oudheid waaruit we iets zouden kunnen opmaken over de achtergrond van de veenlijken, is de Germania van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, geschreven in het jaar 98. We moeten daarbij wel bedenken dat hij een Romeinse interpretatie geeft van gebruiken en gewoonte bij de Germanen. Hij schrijft: ‘Verraders en overlopers hangt men op aan bomen; lafaards, deserteurs en perverten verdrinken ze in een modderige poel onder het gewicht van vlechtwerk (...) duwen ze in het zompige moeras en gooien er dan vlechtwerk overheen. Het verschil in de vorm van de executie heeft tot doel om misdaden tegen de samenleving openbaar te maken, de schanddaden daarentegen aan het oog te onttrekken.’ Bestraffing van misdaden moest in het openbaar gebeuren, maar het slachtoffer moest uit het zicht worden begraven.

Moerassen en vennen waren perfecte plaatsen om zich van hun lichamen te ontdoen. In feite laat deze interpretatie dat de veenlijken terechtgestelde misdadigers waren, de theorie onverlet dat het hier om offers ging. Er is geen enkele aanleiding om de veenlijken anders te interpreteren dan stenen bijlen of bronzen zwaarden. De waarde van een mensenleven is daarbij natuurlijk een wezenlijk onderscheid, maar de achterliggende gedachte is niet anders. Een terechtstelling kan immers worden beschouwd als het ultieme offer dat een samenleving aan de goden kan brengen.

AFBEELDING:

Commons.wikimedia.org: Meisje van Yde CC BY 3.0

Dit artikel is afkomstig uit Spiegel Historiael, nummer 9, jaargang 2009.

Meer weten