Tussen fascisme en conservatisme
Het Verbond voor Nationaal Herstel (1932-1941). Enkele dagen nadat Hitler de macht greep in Duitsland en een muiterij uitbrak op De Zeven Provinciën, publiceerde het zojuist opgerichte conservatieve Verbond voor Nationaal Herstel zijn eerste manifest. Hierin werd onder andere opgeroepen tot herstel van orde, gezag en versterking van de nationale saamhorigheid. Om zich van de NSB te onderscheiden mat het Verbond zich een eigen,'vaderlandsche’ stijl aan, waarin oranje vlaggen en lintjes, de verering van vaderlandse helden als Michiel de Ruyter en Willem van Oranje en het zingen van vaderlandse liederen een prominente plaats innamen.
Koen Vossen
In de jaren tussen de twee wereldoorlogen lag ook in Nederland de democratie zwaar onder vuur. Vooral aan de uiterste rechterzijde wemelde het van de partijtjes, clubjes en verbondjes die de democratie wilden vervangen door een meer autoritair stelsel. Het waren er meer dan vijftig, de meeste uiterst obscuur. De bekendste is de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) van Anton Mussert, die in 1935 bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten bijna acht procent van de stemmen wist te halen. Minder bekend is het Verbond voor Nationaal Herstel, dat als eerste rechtse, anti-democratische groepering in 1933 een zetel in de Tweede Kamer had veroverd. De partij dankte haar zetel vooral aan de vele stemmen die zij behaalde in rijke gemeentes als Wassenaar en Bloemendaal en in de betere wijken van Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Veel meer dan het in heel Europa opkomende fascisme vertegenwoordigde het Verbond voor Nationaal Herstel dan ook een specifiek Nederlands anti-democratisch conservatisme. Afkeer van het algemeen kiesrecht, het parlementaire stelsel en de partijpolitiek gingen hier samen met pleidooien voor een meer offensief nationalisme en een grotere politieke rol voor de monarch.
Angstscenario’s
Dit soort anti-democratisch conservatisme was reeds in de jaren twintig onder veel notabelen gemeengoed geworden. We vinden het onder meer terug aan de uiterste rechtervleugel van deftige partijen als de Christelijk-Historische Unie (CHU) en de conservatief-liberale Vrijheidsbond, maar ook onder katholieke notabelen. Met de invoering van het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging in 1917 voelden veel conservatief-liberale en christelijk-historische burgerheren zich in toenemende mate vervreemd van de politiek. Het algemeen kiesrecht had ertoe geleid dat formeel gesproken de deftige notaris en de hooggeleerde rechter evenveel te zeggen hadden over het nationaal bestuur als zijn bakker, dienstmeid en tuinman. Gevoelsmatig was dit voor standsbewuste notabelen een affront. Veel van hen vreesden dat de partijen uit electoraal winstbejag de kiesgerechtigde massa gingen ‘pleizieren’ met allerlei sociale maatregelen. De noodzaak van een krachtig leger, de hogere cultuuruitingen, de koloniale kwesties en het ondernemingsklimaat, ze gingen, zo vreesde men, het voorstellingsvermogen van het gewone volk te boven en dreigden daarom het onderspit te delven in de massademocratie.
Ook binnen de gevestigde politieke partijen hadden fatsoenlijke burgers steeds minder te vertellen. Met de invoering van het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging waren de verschillende partijen gedwongen geweest om ook hun organisaties te democratiseren. De partijafdelingen waren, zo schreef een deftige katholiek verontwaardigd, ‘voor breede klassen der burgerij een publieke vermakelijkheid geworden’. De leiders van de partijen hadden er volgens hem ‘geen flauw begrip van, wat het is voor menschen met eenigs het allerminste zelfgevoel en zelfrespect, in het openbaar uitgejouwd, bespot en gegriefd te worden zonder een keel te bezitten om boven het kermisgejoel uit te komen’.
Een ander probleem dat vooral binnen de CHU en Vrijheidsbond sterk gevoeld werd, was dat het Nederland eigenlijk ontbrak aan een eenduidig nationaal bewustzijn. Terwijl in andere landen het nationalisme hoogtij vierde, was de nationale eenheid in Nederland door de toenemende verzuildheid steeds verder te zoeken. Hoe kon Nederland als kleine natie in een roerige wereld overleven als het volk zich meer verbonden leek te voelen met de eigen zuil dan met de natie? Het kostte veel burgerheren weinig moeite om het angstscenario van een onderling verdeelde natie met een leeggeroofde schatkist voor ogen te halen.
En dan was er nog dat andere angstscenario, dat sinds de Russische Revolutie van 1917 de hele Europese burgerij kwelde, namelijk een bolsjewistische machtsovername. De halfslachtige oproep tot revolutie die de sociaal-democratische voorman Troelstra in november 1918 had gedaan was voor veel deftige conservatieven ondanks alle ‘spontane’ steunbetuigingen aan de koningin een angstaanjagende waarschuwing geweest.
De tijd leek veel conservatieven dan ook rijp om een nieuwe, nationale beweging in het leven te roepen die beter dan de gevestigde partijen — CHU en Vrijheidsbond incluis — in staat was om Nederland te beschermen tegen het naderend onheil. In de jaren twintig waren al enige pogingen ondernomen om een conservatieve beweging op poten te zetten, maar bij de stembus behaalden deze zonder uitzondering bedroevende resultaten. Het probleem van deze partijtjes was vooral dat ze leden aan een typisch conservatieve fobie voor organisatievorming en campagne voeren. De meeste conservatieven zagen zichzelf als onafhankelijk denkende heren. Zij lieten zich niet door een partijbons vertellen welk standpunt zij moesten innemen en zeker gingen zij niet op een marktplein op een zeepkist staan om de massa vermaken met fraaie belof- tes. Het gevolg was dat de meeste kiezers de elitaire conservatieve genootschapjes simpelweg niet kenden.
Van Gybland Oosterhoff
Ondanks deze fiasco’s zou de roep om een nieuwe nationale beweging na het uitbreken van de economische crisis alleen maar sterker worden. Wel beseften veel conservatieven dat deze beweging een nieuwe vorm moest aannemen, die ook de massa meer aansprak. Tal van verenigingen en bonden werden opgericht om alvast voorbereidingen te treffen, zoals de Nationale Bond tegen de Revolutie, de Vereeniging van Nederlandsche Staatsburgers en het Nationaal Verbond Godsdienst, Gezin, Gezag.
Een belangrijke spin in het web van al deze conspiratief aandoende genootschapjes was Horace Hugo Alexander van Gybland Oosterhoff, een CHU’er die als indoloog werkzaam was bij de faculteit Indologie van de Rijksuniversiteit Utrecht. Aanvankelijk ging Van Gybland Oosterhoffs voorkeur uit naar de oprichting van een meer besloten genootschap dat achter de schermen zijn invloed moest doen gelden. In zijn zoektocht naar werkelijk invloedrijke conservatieve politici ving hij echter zo vaak bot dat hij in wanhoop besloot tot de oprichting van een gewone politieke organisatie, waarin partijloze conservatieven en de meer nationalistische elementen uit de CHU, Vrijheidsbond en Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) onderdak moesten vinden. Op 12 november 1932 vond de eerste vergadering plaats van deze nieuwe groep, die zich de Nationale Herstel Concentratie noemde. Als voorzitter trad de hoogbejaarde oud-generaal C.J. Snijders op, een van de weinige prominente conservatieven die Van Gybland Oosterhoff voor zijn plannen had weten te interesseren.
Na enige voorbereidingstijd, waarin vooral de mogelijke deelname aan verkiezingen tot discussies leidde, werd op 28 januari 1933 het Verbond voor Nationaal Herstel officieel opgericht. Enige dagen later greep Hitler de macht in Duitsland en sloegen bemanningsleden van het in Indische wateren varende marineschip De Zeven Provinciën aan het muiten. In deze context van onrust plaatste het Verbond voor Nationaal Herstel op 10 februari 1933 in verschillende Nederlandse kranten zijn eerste manifest. Het VNH presenteerde daarin de muiterij als een metafoor voor wat het Nederlandse ‘Schip van Staat’ te wachten stond als het roer niet drastisch omging. Die koerswijziging bestond volgens het Verbond uit een herstel van orde, gezag en versterking van de nationale saamhorigheid, de Oranjeliefde, de rijkseenheidsgedachte en de opofferingsgezindheid. Voorts pleitte het in tamelijk vage bewoordingen voor een versterking van de uitvoerende macht ten koste van de controlerende macht.
Het populistisch getoonzette manifest, waarin veel werd bekritiseerd en weinig concreets werd voorgesteld, had het gewenste effect: binnen een mum van tijd verwelkomde het VNH enkele duizenden leden, terwijl de TweedeKamerverkiezingen van 1933 een dikke 30 000 stemmen opleverden, goed voor één zetel. Het was allemaal niet groots, maar de partij was hiermee wel de meest succesvolle (niet confessionele) conservatieve partij sinds 1918.
Dat het Verbond meer succes had dan zijn voorgangers dankte het voor een groot deel aan de door de muiterij op De Zeven Provinciën aangewakkerde paniekstemming onder de hoge burgerij. Met een kandidatenlijst waarop behalve de namen van Snijders en Van Gybland Oosterhoff ook die van de oud-gouverneur van West- Java W.P. Hillen en van de marineofficier J.Th. Fürstner prijkten, leek het Verbond voor Nationaal Herstel te beschikken over keurige maar ook sterke kerels die wisten hoe orde en gezag gehandhaafd moesten worden. Dat de partij politiek-inhoudelijk vooralsnog weinig meer te bieden had dan een vaag conservatisme maakte haar waarschijnlijk des te aantrekkelijker. Aangezien de NSB van Mussert vanwege de pincipiële afwijzing van verkiezingen had besloten af te zien van verkiezingsdeelname, ontbrak het bovendien aan een serieuze concurrent aan de uiterste rechterzijde van het politieke spectrum.
Goed vaderlands
De verhouding tot de NSB zou in de daaropvolgende jaren de koers van het Verbond voor Nationaal Herstel in sterke mate bepalen. De door Anton Mussert en Cornelis van Geelkerken opgerichte partij maakte in 1933 een zeer sterke groei door. Waar het VNH bleef steken op enkele duizenden leden, had de NSB er in december 1933 al meer dan 20 000. Die groei was bovendien vooral in het westen van het land voor iedereen zichtbaar: niet alleen verspreidde de NSB kilo’s propagandamateriaal en organiseerde zij tal van voor die tijd spectaculaire meetings, ook marcheerden de leden van haar Weerafdeling (WA) geregeld in zwarte uniformen door de straten. Toch was het politiek-inhoudelijke profiel van de NSB nog uiterst vaag, waardoor zij eveneens veel conservatieven aan zich wist te binden. Binnen het VNH gingen dan ook al spoedig stemmen op om nauwere samenwerking met de NSB te zoeken en gezamenlijk het v errotte politieke bestel te lijf te gaan.
Onder meer voorzitter Snijders en W.M. Westerman, die namens het VNH in de Tweede Kamer zat, waren voorstander van een dergelijke samenwerking. Daartegen over stond een groep voormalige leden van de Vrijheidsbond onder leiding van J.A. Eigeman, die de NSB afwees als een extremistisch, on-Nederlands verschijnsel. Hun oriëntatiepunt was het 19de-eeuwse liberalisme met beperkt kiesrecht, een nachtwakerstaat en relatief onafhankelijke kamerleden. Tussen deze twee polen in bevond zich Van Gybland Oosterhoff, officiëel vice-voorzitter maar feitelijk de machtigste persoon in de partij. Van Gybland Oosterhoff was vooralsnog geen voorstander van samenwerking met de NSB, maar wel trachtte hij lering te trekken uit het succes van Mussert en de zijnen. De tijden van een individualistisch, elitair conservatisme waren voorbij, zo besefte Van Gybland Oosterhoff, en in navolging van de NSB probeerde hij dan ook een degelijke partijorganisatie van de grond te krijgen en een aparte politieke stijl voor het VNH te ontwikkelen. Met oranje vlaggen en lintjes, de verering van vaderlandse helden als Michiel de Ruyter en Willem van Oranje en het zingen van oud-vaderlandse liederen probeerde het VNH zich te presenteren als een meer vaderlandslievende, want niet op het Duitse voorbeeld georiënteerde NSB. Het Verbond vermeed ook zoveel mogelijk de term fascisme of nationaal-socialisme en benadrukte het vaderlands karakter van zijn denkbeelden. ‘We hoeven niet terug te grijpen naar Potsdam of Rome. Wij gaan naar Delft en leggen daar een krans neer voor onze historie’, zo heette het in het met oranje leeuwen versierde partijblad Nationaal Herstel.
Concreet betekende dit dat de wijzers van de staatkundige klok dienden te worden teruggezet tot voor de grondwetswijziging van 1848, toen de vorst nog daadwerkelijk over het land regeerde en de Tweede Kamer beperkte bevoegdheden had. Die Tweede Kamer zou niet op basis van individueel kiesrecht moeten worden samengesteld, maar langs een meer corporatieve weg. Partijvorming was onwenselijk, aangezien de gekozen volksvertegenwoordigers vrij van last en ruggespraak dienden te overleggen. Ook pleitte het VNH voor een heropvoeding van het volk in ‘nationale’ zin, onder andere door de invoering van meer vaderlandse feestdagen, beter onderwijs in de vaderlandse geschiedenis en een sterke bestrijding van onvaderlandse en onchristelijke uitingen. Het Verbond voor Nationaal Herstel kan derhalve in ideologisch opzicht waarschijnlijk het beste getypeerd worden als een partij die ergens zweefde tussen een naar Nederlandse maatstaven gekuist fascisme en een anti-democratisch, orangistisch conservatisme. Dit gold echter evenzeer voor de NSB, die in haar beginjaren 1933-1935 vooral haar stijlrepertoire en in veel mindere mate de ideologie uit Italië en Duitsland had gehaald.
Electorale ondergang
Ondanks alle overeenkomsten heeft het VNH in tegenstelling tot de NSB weinig last ondervonden van overheidsrepressailles. Zo ontbrak het VNH op de begin 1934 van kracht geworden lijst van verenigingen die verboden waren voor ambtenaren. De NSB hoorde daar wel toe. Terwijl rondom deze partij een geur van illegaliteit kwam te hangen bleef het VNH een respectabele beweging voor nationaalgezinde conservatieven. Toch slaagde het Verbond er niet in om deze op het oog gunstige uitgangspositie te benutten. Het ledental nam na 1933 weer sterk af, de organisatie raakte in het slop en bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 wist de partij bij lange na de kiesdrempel niet te halen.
Deze terugval lag voor een deel aan het onderling gekrakeel tussen de pro-fascistische vleugel onder leiding van Snijders en Westerman, de conservatief-liberale vleugel van Eigeman en de middengroep van Van Gybland Oosterhoff. Het door de laatste gebrouwen amalgaam kon de eerste twee groepen uiteindelijk niet bekoren: veel conservatief-liberalen keerden terug naar de Vrijheidsbond, terwijl veel meer fascistisch georiënteerden zich bij de NSB aansloten. Ook Westerman verliet in december 1935 het VNH, maar bleef wel in de Tweede Kamer.
Verkiezingsaffiches van de NSB, een van de meer succesvolle concurrenten van Het Verbopnd voor Nationaal Herstel.
Daarbij kwam dat van alle plannen voor de opbouw van een partijorganisatie weinig terecht was gekomen. De weerzin tegen een hiërarchische partijstructuur en ordinaire verkiezingscampagnes won het bij veel deftige conservatieve burgerheren van het verlangen naar orde en gezag. Met de anti-revolutionaire ‘krachtmens’ Hendrikus Colijn, sinds 1933 premier, leek de gewenste sterke man ook reeds opgestaan. Toen begin 1937 Van Gybland Oosterhoff plotseling kwam te overlijden, verdween bovendien de drijvende kracht achter de opbouw van de partijorganisatie. Onder leiding van de onbekende filosoof Wilko Emmens haalde het VNH, ondanks de krachtige leus ‘Tegen Moskou, geen Mussert, alleen Oranje’ slechts 6270 stemmen (0,15%). Dit desastreuze verkiezingsresultaat leidde tot een verdere uittocht van leden en tot een tijdelijke stopzetting van vrijwel alle activiteiten. Met het ferme besluit om nooit meer deel te nemen aan verkiezingen, keerde een gereorganiseerd Verbond eind 1937 echter weer terug. Het definieerde zich nu als een studieclub, die als een soort ‘liberaal-democratische zuurdesem het staatkundige brood voor den liberalen hoek wat smakelijker en beter verteerbaar moet maken’. Deze wending naar het conservatief-liberale milieu betekende tevens dat het VNH zich nu verre hield van de inmiddels sterk in het defensief gedrongen NSB. Wat de door de advocaat P.C.L. Eschauzier geleide studieclub precies beoogde, bleef echter in nevelen gehuld. Tot veel meer in staat dan de uitgave van het kwalitatief steeds zwakker wordende partijblad Nationaal Herstel was het Verbond niet. Over het ledental van de partij zijn geen exacte gegevens meer bekend, maar meer dan enkele honderden zullen het niet geweest zijn.
Na de Duitse inval bleef Nationaal Herstel nog enige tijd verschijnen. Het sterk uitgedunde Verbond voor Nationaal Herstel trachtte nog een rol te spelen als drijvende kracht achter de vorming van een nieuw front samen met de Nederlandsche Unie en het Nationaal Front van Arnold Meijer. Beide bewegingen namen het zieltogende Verbond echter nauwelijks nog serieus als mogelijke bondgenoot. Op 31 maart 1941 verscheen het laatste nummer van Nationaal Herstel. Op last van de Duitse bezetter werd het VNH op 19 juni 1941 opgeheven. Het laatste levensteken van het verbond was een pamflet uit juli 1941 met een verzoek aan de leden geld te storten ‘om de liquidatie zoodanig te kunnen laten verloopen, dat wij zonder schuld eindigen’. Het is niet bekend of het VNH dit doel heeft bereikt.
Onderstroom
Het Verbond voor Nationaal Herstel kan worden beschouwd als de meest uitgesproken en ook meest succesvolle vertegenwoordiger van een anti-democratisch, nationalistisch conservatisme, dat vooral onder delen van de hoge burgerij sterk geworteld was. Het elitaire karakter van de partij beperkte echter ook haar aantrekkingskracht. Niet alleen was de hoge burgerij in omvang te klein voor grote electorale successen, bovendien was zij als groep moeilijk te organiseren en te mobiliseren. Dit probleem, waar overigens ook de liberalen steeds mee te maken hebben gehad, kwam voort uit een diepgewortelde weerzin onder de elite om in de openbaarheid om de gunst van de kiezers te vragen. Na de Tweede Wereldoorlog bleef het elitaire nationalistisch conservatisme als onderstroom bestaan. Voormalige leden van het VNH als W.K.H. Feuilletau de Bruyn en L.R.J. ridder van Rappard deden met nieuwe partijen als de Onafhankelijke Nationale Groep (1948), Jong Conservatief Verbond (1952) en de Liberale Staatspartij (1963) vergeefse pogingen om op deze onderstroom in te spelen. Hun mobilisatiethema’s waren echter minder het verzet tegen de democratie, maar veeleer de afkeuring van nieuwe ontwikkelingen als de dekolonisatie van Indië, de Europese samenwerking en de toenemende invloed van de sociaal-democraten. Hoewel zij gesteund werden door organisaties van oud- Indiëstrijders en oorlogsveteranen, zou geen van deze partijen ook maar één zetel weten te behalen. Hun democratisch gezinde conservatisme had uiteindelijk even weinig toekomst als het anti-democratisch conservatisme van het Verbond voor Nationaal Herstel.