VOC kolonie Kaap de Goede Hoop

Vergaan bij de Kaap: Archeologisch onderzoek in de Tafelbaai

Op 24 mei 1697 vergingen tijdens een vliegende storm in de Tafelbaai twee schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het betekende een ernstige tegenslag voor de voc. Historici doen echter hun voordeel met deze ramp. Het onderzoek naar de wrakken en wat ze vervoerden, levert onder andere een tot dusver zeldzaam archeologisch bewijs van de particuliere en soms illegale handel door voc-personeel.

In 1986 en 1988 ontdekten sportduikers per toeval twee wrakken op de zeebodem van de Tafelbaai. Deze vondst betekende het begin van een langdurig en omvangrijk maritiem-archeologisch onderzoek, dat in 1989 van start ging. De eerste vraag was natuurlijk om welke schepen het ging. De aanzet tot de identificatie was een inscriptie op een bronzen kanon op het laatst ontdekte wrak. Het jaartal 1685 in de inscriptie voorzag in een terminus post quem, ofwel een ‘tijdstip waarna’ het vaartuig was ondergegaan, terwijl het voc-logo een directe aanwijzing gaf voor de oorsprong van het wrak. Door eliminatie op basis van bekende gegevens over scheepstypen, bouwjaren en vaarroutes en dergelijke, leek het zeer waarschijnlijk dat het in 1988 gevonden wrak dat van de Oosterland was. Deze identificatie maakte het eveneens mogelijk om vast te stellen dat het andere wrak de Waddinxveen betrof. Ook hier werd een kanon aangetroffen met het beeldmerk van de voc. De lokatie en verschillende handelsgoederen die er zijn opgegraven, gaven additionele aanwijzingen. De gegevens uit dit archeologisch onderzoek kloppen met de ooggetuigenverslagen die na de ramp in 1697 werden opgetekend, evenals rapporten over de goederen die destijds konden worden geborgen.

Schipbreuk

De Oosterland werd in 1685- 1686 in Middelburg gebouwd. Het schip was genoemd naar het op het eiland Duiveland gelegen buitenhuis van een van de directeuren van de kamer Zeeland van de voc. Met zijn lengte van ongeveer 45 meter was de Oosterland een van de grootste schepen in die dagen. Het voltooide tussen 1685 en 1693 drie intercontinentale reizen. Op 16 juli 1694 verliet het de rede van Vlissingen voor de vierde retourreis met bestemming Batavia. Aan boord bevonden zich 336 bemanningsleden en soldaten en vier passagiers. Op oudejaarsavond kwam het schip aan bij Kaap de Goede Hoop met 163 zieken aan boord, terwijl sinds het vertrek uit de Republiek 74 mensen gestorven waren.

Op 3 maart 1695 werd de reis voortgezet en uiteindelijk kon op 11 juni het anker worden uitgeworpen op de rede van Batavia. Deze tweede etappe kostte aan nog eens 111 mensen het leven. Na een kort verblijf te Batavia werd het schip naar Gamron (Bandar Abbas) aan de Straat van Hormuz gestuurd om handels- goederen uit te ruilen. Vanhieruit werd koers gezet naar de Malabar, de zuidwestkust van India. Hier werd de Oosterland ingedeeld bij een eskader dat vijf Franse schepen volgde die in het gebied waren waargenomen. Nadat de vijandelijke schepen waren verdreven, vervolgde de Oosterland haar weg, om via Tuticorin, aan de zuidkust van India, uiteindelijk te belanden in Ceylon. Tussen 8 oktober en 3 november 1696, meer dan twee jaar na vertrek uit de Republiek, arriveerde het schip in de haven van Galle. In deze door Hollanders bezette stad op Ceylon werd de Oosterland samen met vier andere schepen toegerust voor terugkeer naar het vaderland. Medio februari 1697 vertrok de kleine vloot naar de Kaap, die op 6 of 7 mei werd bereikt. Bij aankomst bleek dat elf opvarenden van de Oosterland onderweg gestorven waren en dat er 35 zieken onderdeks lagen. Terzelfdertijd was de retourvloot van Batavia op weg naar de Kaap. Ze bestond uit twaalf schepen, waaronder de 41 meter lange Waddinxveen van de voc-kamer Rotterdam, in 1691 gebouwd op de werf aan de Oostzeedijk.

De Waddinxveen had tussen juli 1692 en augustus 1695 een retourreis naar Azië gemaakt en nam toen waarschijnlijk deel aan de inter-Aziatische vaart. Op 20 december 1695 was het voor een tweede reis vertrokken van de rede van Goeree, met 118 zeevarenden en 90 militairen aan boord. Twee dagen later dwongen de Engelsen het de Britse havenstad Portsmouth aan te doen, en de reis kon pas op 3 april 1696 worden voortgezet. Van 27 juli tot 21 augustus verbleef het aan de Kaap en op 29 oktober 1696 kon het uiteindelijk ankeren op de rede van Batavia. Al op 15 januari 1697 verliet de Waddinxveen Batavia als onderdeel van de retourvloot, die op 20 of 21 mei de Tafelbaai binnenzeilde en zich voegde bij de vloot van Ceylon, waaronder de Oosterland. Kort daarop sloeg het weer om.

In de loop van 23 mei begon de gevreesde noordwestelijke wind te waaien die een hevige deining veroorzaakte. De wind nam al snel sterk toe en ging vergezeld van zware regen met een seer verbolgen zee, sig hand over hand soodanig verheffende, dat over mast en stengen heensloeg’. Enkele schepen raakten op drift, waardoor op de vroege morgen van 24 mei de Kattendijck het achterschip van de Oosterland ramde en grote schade veroorzaakte. Ook waren gedurende de nacht 26 kleinere vaartuigen die op de rede lagen op de kust gelopen. In de loop van de morgen braken de ankerkabels van zowel de Oosterland als de Waddinxveen en beide schepen dreven hulpeloos naar de ondiepe wateren tegenover de monding van de Zoute rivier, aan de oostkust van de baai. Kort daarop ‘verviel eerst Waddingsveen in ons aller gesigte, om een uure des middaags inde voornoemde brandingen, en klippen boven de soute rivier (...) en sloegh het schip in een oogenblicq daar nae an spaanderen, en waar op Oosterland tusschen de klokke 2 en 3 uuren daar an volgende op de voornoemde plaatse het selvige noodlot onderging (...) van Waddingsveen van de doenmaals daar op zijnde sielen zijn gesalveerd geworden elf loontrekkende koppen met 4 jongens, waaronder den onderstuurman zijnde, alle seer (...) gequetst, ende van Oosterland (...) 4 man, en waar af twe[e] nauwelijks anland komende voorts stierven (...).

De ramp kostte in totaal aan 140 mensen het leven. De schepen werden aan stukken geslagen en er kon maar weinig van de lading worden gered, hoewel er gedurende de daaropvolgende maanden verschillende pogingen daartoe werden ondernomen. De geborgen goederen worden echter wel nauwkeurig vermeld in de stukken die door voc- ambtenaren werden opgesteld. Deze stukken verstrekken daarmee waardevolle aanwijzingen die bijdroegen tot de identificatie van de wrakken.

Koperbaartjes

De combinatie van archief- en archeologisch onderzoek naar de Waddinxveen en de Oosterland heeft evenwel meer gegevens opgeleverd dan alleen de naam en herkomst van de wrakken. In totaal is er gedurende vijf seizoenen veldwerk verricht, waarbij een groot aantal voorwerpen werd opgegraven en de daaraan verbonden informatie nauwgezet is gedocumenteerd. Er is een speciaal documentatiesysteem ontworpen, waarin de grote hoeveelheid gegevens van diverse aard is vastgelegd. Het is gedeeltelijk gebaseerd op ervaringen die eerder werden opgedaan bij soortgelijke archeologische projecten. Een nieuwe ontwikkeling is echter de toepassing van een Geografisch Informatie Systeem (gis), een computersysteem dat niet alleen de mogelijkheid biedt om gegevens op te slaan, maar ook om deze te combineren en te gebruiken voor verschillende soorten reconstructies en analyses. Dit heeft bijvoorbeeld bijgedragen aan een beter inzicht in de manier waarop de Oosterland op de zeebodem terechtkwam en uiteen- viel. Belangrijker is echter, dat ook specifieke vondsten gerelateerd kunnen worden aan bepaalde groepen mensen aan boord.

Nauwkeurige bestudering van de lading van deze schepen blijkt een belangrijk bewijs te leveren voor wat reeds op grond van archief- en literatuurstudie verondersteld werd. Men neme de honderden koperbaartjes die op het wrak van de Waddinxveen zijn gevonden. Deze zijn 210 tot 240 mm lang. De breedte varieert tussen de 10 en 12 mm, en de dikte tussen 5 en 8 mm, terwijl het gewicht varieert van 89,6 tot 112,6 gram. Deze afwijkende gewichten en afmetingen zijn gedeeltelijk een gevolg van afschuring door het zand op de zeebodem. De oorzaak kan ook liggen in het feit dat de baren in verschillende vormen werden gegoten. De eerste fase van het onderzoek toonde aan dat de baartjes waarschijnlijk in open vormen met een ronde bodem werden gegoten en dat het metaal bestaat uit ongeveer 99% koper. Onderzoek van het binnenste van een van de baartjes toonde aan dat er geen waarneembare elementen aanwezig zijn die zouden kunnen duiden op een legering. De baartjes zijn een bijzonder zuiver primair koperproduct dat gebonden is aan 0,05% zuurstof. Het metaal is niet geraffineerd of op een andere manier behandeld.

Bij nadere analyse door het Department of Scientific Research van het British Museum concentreerde men zich vooral op sporenelementanalyse om aldus de herkomst van het metaal te achterhalen. De analyse bevestigde het reeds vastgestelde hoge kopergehalte. Bovendien werden minieme sporen van zink, tin, lood en zilver, alsook enkele andere elementen gevonden. Historisch onderzoek leverde weer andere informatie. Op grond van archieven kon worden bepaald dat het koper van de Waddinxveen oorspronkelijk uit Japan afkomstig was. Deze resultaten waren direct van invloed op een internationaal onderzoek naar de Chinese muntproductie gedurende de 17de en 18de eeuw. Tot 1683 werd in China voor de muntslag gebruik gemaakt van koper uit de zuidelijke provincie Yunnan. In genoemd jaar werd het verbod op de invoer van Japans koper opgeheven en vanaf die tijd importeerde China grote hoeveelheden koper uit dat land. Dit duurde tot het begin van de 18de eeuw, toen Japan de deuren sloot voor de internationale handel. Sindsdien die tijd werd weer koper uit Yunnan gebruikt. Deze gebeurtenissen hadden hun weerslag in de samenstelling van de munten uit deze periode. De geldstukken die dateren uit de periode 1683 tot het begin van de 18de eeuw hebben een veel zuiverdere samenstelling, en bevatten verhoudingsgewijs veel meer koper. De veronderstelling dat dit een gevolg was van de koperinvoer uit Japan bleef een hypothese tot de ontdekking van de zuivere en koperrijke baartjes op het wrak van de Waddinxveen. Het archiefonderzoek had immers uitgewezen dat die uit Japan kwamen en dateerden uit het eind van de 17de eeuw. De opgraving van een Nederlands scheepswrak in Tafelbaai, Zuid-Afrika, verdiepte zodoende de historische kennis betreffende de Chinese economie en, meer specifiek, het geld dat gedurende het eind van de 17de en het begin van de 18de eeuw in omloop was.

Porselein

De mogelijkheden van het Geografisch Informatie Systeem, waarin de gegevens van de vondsten uit de twee wrakken werden opgeslagen, reikten echter nog verder. Uit historisch onderzoek naar het reilen en zeilen van de voc was al het een en ander bekend over particuliere handelspraktijken van voc-personeel. Het parallel bestuderen van dit historisch bronnenmateriaal en de sinds de ontdekking van de wrakken vrijgekomen archeologische gegevens, over met name het aan boord van de Oosterland gevonden porselein, geeft een gedetailleerder beeld van dit verschijnsel. Het bestuderen van dit gevonden porselein is van grote waarde, omdat een nauwkeurige datering van dergelijk materiaal zeer lastig is. Een groot deel van de informatie die beschikbaar is voor het dateren van porselein is verkregen door het bestuderen van wrakvondsten: de identificatie van de schepen geeft een optimaal chronologisch kader. Het porselein dat van de Oosterland geborgen is, kan bovendien de kennis vergroten van de Europese en Aziatische economieën gedurende het eind van de 17de eeuw. Porselein vormde een aanzienlijk onderdeel van de 17de- en 18de-eeuwse wereldhandel en kan worden beschouwd als een indicator voor de vraag naar en het aanbod van oosterse handelsgoederen, zowel binnen als buiten het formele voc handelsnetwerk. Een juiste datering en informatie over de herkomst van het porselein is daarbij uiteraard van groot belang. In het wrak van de Oosterland zijn vele honderden keramiekscherven en tientallen complete voorwerpen gevonden. Zowel de scherven als de complete voorwerpen werden onderzocht en geclassificeerd naar oorsprong en op basis van technologische en decoratieve kenmerken. Het Minimum Aantal Voorwerpen (mav) – het geschatte aantal voorwerpen die tezamen een collectie vormen en die kunnen bestaan uit complete artefacten en/of scherven – werd berekend door een standaard archeologische methode voor dit doel aan te passen.

Het bleek al snel dat het grootste gedeelte van de keramiekcollectie, zo’n 74%, afkomstig is uit China en dan vooral uit de regio rond Jingdezhen en de ovens langs de zuidkust. Het betreft blauw-wit porselein dat dateert uit de Kangxiperiode (1662- 1722). Het merendeel bestaat uit fijne exportwaren die geproduceerd werden voor Europa en islamitische landen. De categorie Chinees fijn porselein kenmerkt zich door een grote verscheidenheid en bestaat uit blauw-wit theegoed, borden en schalen, kommen en bierpullen. Verder bevat deze groep een kwispedoor, een mosterdpot en twee zoutvaten. Het blauw-wit porselein, evenals voorwerpen van hetzelfde materiaal maar versierd met additionele gekleurde glazuren, omvat ook verschillende vazen en bakjes. Er zijn ook beeldjes bij, meestal eveneens versierd met gekleurde glazuren. Hiertoe behoren onder meer enkele ganzen of eenden, roofvogels, tijgers en een konijn of haas, maar ook afbeeldingen van de berggod Liu Hai geflankeerd door een pad met drie tenen.

Tot de groep Hua-shiporselein, ‘pâte tendre’ of ‘zacht glazuur’, behoren enkele blauw- witte theepotjes en miniatuur vaasjes. Het blanc-de-Chine porselein omvat enkele beeldjes van boeddhistische ‘leeuwtjes van Fo’ en de godin Kuan-yin. Uit de analyse bleek dat de meeste porseleinen voorwerpen een ornamentele functie hadden. Ongeveer 85% van alle Chinese fijne porseleinen voorwerpen die werden opgegraven bestaat uit blauw-goed. Dit was de meest algemene versiering voor laat 17de-eeuws export porselein. Bestudering van de lijst van handelsgoederen die in 1697 in Ceylon aan boord van de Oosterland werden gebracht – die geen enkele melding van porselein maakt – wijst uit dat het porselein zeer waarschijnlijk geen deel uitmaakte van een officiële voc bestelling. Die bestond namelijk meestal uit grote serviezen met tientallen, zoniet honderden onderdelen. Dergelijke ladingen werden in kisten en manden verpakt en in het ruim gestouwd, dat zich midscheeps bevond. Het merendeel van het porselein dat van het wrak geborgen is, werd dus met privé-doeleinden meegenomen, al dan niet met officiële toestemming. Er is een overvloed aan schriftelijke bewijsstukken in de voc- archieven die verwijzen naar particuliere en soms illegale handel. Archeologisch bewijsmateriaal voor deze praktijk is daarentegen nog nauwelijks gerapporteerd. Ook andere gegevens die achterhaald zijn met betrekking tot dit schip suggereren dat de porseleinen voorwerpen door opvarenden privé werden ingekocht, als souvenirs of met de bedoeling ze in de Kaap of in de Republiek door te verkopen.

Een belangrijk punt hierbij is dat geen aanzienlijke hoeveelheden van identieke voorwerpen bij elkaar zijn gevonden. Ook kenmerkt de collectie zich door een grote verscheidenheid aan vormen en versieringen. Tenslotte kan worden opgemerkt dat de meeste scherven en complete voorwerpen zijn opgegraven in het gebied van het achterschip en niet in het laadruim – waar dus normaliter de officiële voc-bestellingen werden vervoerd. Ook enkele documenten weerleggen de mogelijkheid dat de Oosterland een officiële lading Chinees porselein vervoerde. Behalve het ontbreken van een verwijzing naar dergelijke voorwerpen op de ladinglijst die in 1697 in Ceylon werd opgemaakt, werd aanvullend bewijs gevonden in de notulen van de vergaderingen van de Heren XVII. Deze vermelden dat gedurende de jaren 1693 tot 1700 en waarschijnlijk ook later nog de aankoop van porselein ten sterkste ontmoedigd werd. De reden hiervoor was dat grote hoeveelheden reeds door privé-personen werden geïmporteerd, waardoor de winstmarge voor de Compagnie sterk daalde. Ook het feit dat het vervoer van grote serviezen de laadruimte aan boord van de schepen sterk verminderde, noodzaakte de bewindhebbers om voorlopig af te zien van deelname aan deze handel en zich toe te leggen op meer winstgevende importproducten. Wat er dus in de Oosterland werd vervoerd, was niet voor rekening van de VOC.

De Tafelbaai, kaart uit 1700. Via www.nationaalarchief.nl

Meer weten