Wagenrennen in het Circus Maximus
In de eerste twee eeuwen van onze jaartelling waren wagenrennen de grote passie van de Romeinen. Op hoogtijdagen zat het Circus Maximus in Rome helemaal vol met 150 000 toeschouwers die een dagvullend programma van vierentwintig races voorgeschoteld kregen. Zowel de paarden als de menners waren sterren die door rivaliserende groepen supporters aanbeden werden.
Fik Meijer
De bezoeker die voor de eerste keer in zijn leven het Circus Maximus bezocht, moet met stomheid zijn geslagen door wat hij zag wanneer hij door een van de vele toegangspoorten via de trappen aan de buitenzijde van de massieve gewelven de tribunes bereikte en alles in zich opnam. De eindeloos lange tribunes, de renbaan met de rijk gedecoreerde scheidingsmuur, de startboxen, ze moeten een onuitwisbare indruk op hem hebben gemaakt. Hij moet zich nietig en klein hebben gevoeld in die speciale sfeer, die entourage, het helse kabaal dat al die toeschouwers produceerden. Het werd hem ook meteen duidelijk hoe de verhoudingen lagen, wie met het hoogste gezag was bekleed. Midden op de tribunes aan de overzijde van de finishlijn zag hij het pulvinar, de keizerlijke loge, ooit een eenvoudige verhoging maar onder Augustus verbouwd tot een klein heiligdom van waaruit de keizer en zijn familie zittend of op aanligbedden een goed zicht hadden op de renbaan. Door hier plaats te nemen bevestigde de keizer zijn verheven status. Recht tegenover de keizers, aan de andere kant van de baan, precies ter hoogte van de eindstreep, zaten de scheidsrechters in speciale, duidelijk herkenbare zetels. De tribuneplaatsen op de onderste rijen werden bezet door senatoren en ridders; het gewone volk, de vrijgelatenen en de slaven zaten hoger. De renbaan was 550 tot 580 meter lang en iets minder dan 80 meter breed. De bodem was bedekt met fijn zand van hoogwaardige kwaliteit, dat geschikt moest zijn voor snelle races.
De renstallen
De rijders reden niet voor eigen rekening maar voor een renstal. Aan het eind van de eerste eeuw v.Chr. waren er vier grote renstallen, elk met vele tientallen rijders en een eigen vaste supportersschare. Ze werden aangeduid met de term factiones, wat zoveel betekent als ‘partijen’. Ze ontleenden hun naam aan de kleur waarin hun wagens waren geschilderd: de Groenen (factio prasina), de Blauwen (factio veneta), de Roden (factio russata) en de Witten (factio albata). Volgens de schrijvers Tertullianus (derde eeuw) en Isidorus van Sevilla (7de eeuw) stonden de kleuren van de facties in duidelijke relatie tot de seizoenen en de elementen: groen duidde op de lente, de aarde, de bloemen en Venus; rood op de zomer, het vuur en Mars; blauw op de herfst, de lucht van de hemel en het water van de zee; wit op de winter, de lucht, de westenwinden en Jupiter. De vier renstallen waren een begrip en zouden dat eeuwenlang blijven. Heel bijzonder is dat de scheidslijnen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, die zo kenmerkend waren voor de Romeinse maatschappij, binnen de aanhang van zo’n renstal leken te zijn verdwenen. Zowel leden van de elite als het gewone volk konden supporter zijn van dezelfde renstal. Ze gedroegen zich zoals supporters vandaag hun favoriete voetbalclub steunen. Zolang het goed ging, juichten ze hun favorieten toe, maar wanneer overwinningen uitbleven, vielen ze aan diepe droefenis of woede ten prooi en scandeerden ze hatelijke leuzen. Soms hadden ze zich niet meer in bedwang en richtten ze hun agressie op de supporters van de andere stallen, maar ook op de leiders van hun renstal, die zij verantwoordelijk hielden voor het falen van hun menners.
Paarden en wagens
De paarden van de renbanen waren de grootste en de snelste van hun tijd. Op grond van paardenbotten die op verscheidene plaatsen in het voormalige Romeinse Rijk zijn aangetroffen, is het mogelijk een schatting te maken van hun hoogte. Naar onze maatstaven gemeten waren ze niet erg groot: 1,35 tot 1,55 meter, kleiner dus dan de huidige renpaarden van gemiddeld 1,60 tot 1,65 meter. Befaamd om hun renpaarden waren Cappadocië (Oost-Turkije), Spanje, Sicilië en Noord-Afrika, en dan met name het gebied dat tot het huidige Libië behoort. Topfokkers in die streken en elders in het Romeinse Rijk werden bezocht door handelaren die in opdracht van de directie van de renstallen op zoek waren naar de beste paarden. In de renstallen werden de paarden, bijna altijd jonge hengsten, onderworpen aan een intensief oefenprogramma. De trainingen waren niet voor alle dieren gelijk. De binnenpaarden oefenden zich vooral in korte wendingen en tempowisselingen, de jukpaarden leerden op tempo te lopen en de buitenpaarden werd geleerd meer meters te maken in de bochten. Renpaarden hadden al een training van enkele jaren achter de rug als ze voor het eerst in officiële rennen in actie kwamen. Ze waren ruim twee jaar oud als ze in de renstal werden opgenomen en namen pas in hun vijfde jaar officieel deel aan de races. Als een paard niet door blessures werd uitgeschakeld, kon het tien tot vijftien jaar in races uitkomen. Slechts weinig paarden zullen het zo lang hebben volgehouden, maar daaronder zaten wel de echte winnaars met vele tientallen, soms zelfs enkele honderden overwinningen op hun naam. Renpaarden waren bij het grote publiek zeer geliefd. Op straat en in de kroegen rond het Circus Maximus waren de specifieke eigenschappen van toppaarden een dankbaar onderwerp van gesprek. De meeste supporters wisten van hun favoriete paarden precies hoe oud ze waren, waar ze vandaan kwamen, hoe vaak ze hadden gewonnen en met welke andere paarden en met welke menner ze een span vormden. Sommige fans waren zo gedreven dat ze niet bij de stallen waren weg te slaan en geen training oversloegen. Een enkeling nam in zijn naar waanzin neigend enthousiasme zelfs de uitwerpselen van een geliefd paard mee naar huis om uit te zoeken of het niets verkeerds te eten had gekregen.
De menners
De Romeinse wagenmenners zagen er anders uit dan hun Griekse voorgangers, zoals we die kennen van vazen en beelden. Wanneer we het beroemde Griekse bronzen beeld de Wagenmenner van Delphi vergelijken met de Romeinse marmeren sculptuur van een menner uit de 2de eeuw n.Chr., vallen de verschillen onmiddellijk op. De Griekse menner draagt een chiton, een lang kleed dat geen enkele bescherming bood wanneer een wagen verongelukte, en heeft om zijn hoofd een soort haarband. De Etrusken hadden de chiton al ingekort en de rijder een hoofdkap gegeven, maar de Romeinse menners hadden een echt professioneel uitziende uitrusting gekregen, beschermende kleding die hun een kans op overleving bood als ze bij een crash uit de wagen werden geslingerd. Op hun hoofd droegen ze een leren of vilten helm, om hun benen hadden ze leren of linnen banden als bescherming tegen het schuren van het beugelscherm waarachter ze stonden. Hun borst was ingesnoerd in een soort korset, dat eveneens bestond uit strak zittende leren banden. Op enkele afbeeldingen is te zien dat de menner tussen de banden rond zijn borst een mes heeft gestoken, waarmee hij zich los kon snijden als hij uit zijn wagen werd geslingerd en werd meegesleurd. De kans daarop was veel groter dan in Griekenland, want de Griekse menner hield de teugels met beide handen vast, terwijl de Romeinse menner de vier paar betrekkelijk zware teugels hoog om zijn middel had samengebonden. Hij stuurde zijn wagen door zijn gewicht te verplaatsen en corrigeerde verder met zijn linkerhand. In zijn andere hand hield hij de zweep. Goede menners moeten duivelskunstenaars zijn geweest. Ze stonden in een wankel evenwicht, met als enige steun de beugelplaat, waartegen ze zich met hun knieën schrap konden zetten. Omdat de kracht van de strak aangespannen teugels een enorme druk op de menner uitoefende en een onverhoedse beweging van een van de paarden algauw een hevige schok van de wagen kon veroorzaken, is het waarschijnlijk niet reëel de Romeinse wagenmenners te vergelijken met de huidige vederlichte jockeys. Vermoedelijk werden ze meer geselecteerd op spierkracht, lenigheid en uithoudingsvermogen. Een paar kilo’s meer waren voor een vierspanmenner eerder een voordeel dan een nadeel. Wagenmenners konden zeer populair worden.
Sommigen bereikten een sterstatus die vergelijkbaar is met die van de topvoetballers van vandaag. Ze verdienden bedragen waarvan de meeste Romeinen, ook modale senatoren, alleen maar konden dromen. De absolute grootverdiener Diocles verdiende in de vierentwintig jaar dat hij op de renbaan actief was, het astronomische bedrag van 35 863 120 sestertiën. Je zou hem gerust een antieke miljardair kunnen noemen. Juist daarom is het zo merkwaardig dat de meeste wagenmenners uit de onderlaag van de Romeinse samenleving kwamen. Ze waren slaven of vrijgelatenen, burgers waren sterk in de minderheid. De sleutel tot het antwoord ligt in het imago van het beroep van wagenmenner, dat in weerwil van de populariteit van topmenners laag bleef, verbonden als het was met de slavenstatus. En mochten vrije burgers zich toch bij een renstal willen aanmelden, dan stak de overheid daar wel een stokje voor. Door speciale senaatsbesluiten werd het jonge burgers verboden om voor hun vijfentwintigste wagenmenner te worden. Daarmee werd het hun vrijwel onmogelijk gemaakt om de top te halen, want een achterstand van bijna tien jaar op menners die al vanaf hun zestiende jaar actief waren, was nauwelijks in te halen. Succesvolle menners konden zich na verloop van tijd vrijkopen en met de directie van hun renstal een lucratief contract afsluiten. Zij verdienden veel, maar waren, net als moderne voetballers, niet gauw tevreden. Als hun renstal niet op hun financiële eisen inging, wendden ze zich tot een van de andere stallen. Zo kon het gebeuren dat topmenners voor alle vier de renstallen uitkwamen. Voor de trouwe supporters moet het een zware beproeving zijn geweest als ze een menner die ze altijd hadden toegejuicht, ineens in de outfit van een andere stal de arena zagen betreden. Maar alles went. Op hun beurt steunden ze nu een menner die ze kort tevoren als lid van een andere renstal nog hadden vervloekt.
De races
Iedere race was vastgesteld over zeven ronden van ongeveer 700 meter. Zeven keer cirkelden de wagens rond de 340 meter lange spina (scheidingsmuur). Tel de afstand van 160 meter van de startboxen tot de spina en de extra afstand van ongeveer tien meter rond de keerpunten daarbij op en de totale afstand komt op ongeveer 5060 meter. Dit was de afstand die de koplopers, als ze de keerpunten scherp aansneden en zo dicht mogelijk langs de spina scheerden, aflegden. De mindere rijders werden vaak naar de buitenkant van de baan gedrongen en moesten beduidend meer meters maken. Aangezien op het rechte eind snelheden van wel 70 km per uur werden bereikt en de menners de paarden bij de keerpunten moesten inhouden, waardoor de snelheid tot ongeveer 30 km terugliep, passeerde de winnaar na zo’n negen tot tien minuten de finishlijn. Staljongens begeleidden de wagens en de menners naar de toegewezen startboxen. Nu kwam de organisator van de spelen in actie. Gezeten op een balkon vlak boven de startboxen gaf hij door het neerlaten van de mappa, een soort witte vlag, het teken dat de wedstrijd was begonnen. Deze witte doek doet een beetje denken aan de zwart-wit geblokte vlag van de Formule-1-autoraces, met dit verschil dat de menners in de boxen de vlag niet konden zien en moesten afgaan op de bewegingen en aanwijzingen van de moratores, hun helpers. Op het vallen van de vlag lieten de moratores meteen de grendels van de klapdeuren die de boxen afsloten openknallen. De wagens stormden naar buiten en op de tribunes barstte een oorverdovend lawaai los. De eerste 160 meter vroegen van de rijders een grote zelfbeheersing. Iedere keer weer was het de vraag of het allemaal wel goed zou gaan. De scheidsrechters zagen er nauwlettend op toe dat de paarden hun door witte lijnen gemarkeerde baan hielden. Pas ter hoogte van de eerste keerzuil mochten de menners de ideale lijn opzoeken en zo dicht mogelijk langs de spina rijden. Weken ze eerder van hun lijn af, dan volgde onherroepelijk diskwalificatie. Daarna was bijna alles geoorloofd. Ze sneden elkaar de weg af, waaierden uit over de volle breedte van de baan of reden doelbewust op een andere wagen in. De menners gingen ook tot handtastelijkheden over, niet tegen de andere menners – dat werd onmiddellijk bestraft met uitsluiting – maar tegen de paarden van hun tegenstanders, die ze met hun zweep sloegen. De paarden werden daardoor schichtig, wendden hun hoofd af en weken van hun rechte baan af.
Botsingen
De eerste schifting tekende zich al snel af. Aan het einde van de spina reden de wagens nog dicht opeen. Dan naderden ze de drie zuiltjes van het keerpunt. Omdat ze allemaal zo kort mogelijk wilden keren en de onderlinge verschillen nog klein waren, was het hier een enorm gedrang. Meestal liep het goed af, want de goedgetrainde menners waren gewend om dicht op elkaar te rijden, maar soms ging het mis, per ongeluk of door kwade opzet. De combine speelde namelijk een belangrijke rol. Menners van een stal spraken af dat tijdens een race van twaalf wagens, drie van iedere stal, twee van hen vooral de wagens van de concurrenten zouden hinderen om de overwinningskans van de kopman te vergroten. Soms bleven de gevolgen van een botsing beperkt tot materiële schade en werden de in elkaar verstrikte wagens, die geen kant meer op konden, zo snel mogelijk naar de kant gesleept. Intussen ging de wedstrijd gewoon door. Maar het moet voor een menner regelmatig slecht zijn afgelopen als de paarden in de wrakstukken van een verongelukte wagen niet tot stilstand kwamen maar doorreden.
Omdat de menner de teugel om zijn middel had gebonden, was het eerste wat hij in zo’n geval moest doen, zichzelf lossnijden met het mes dat hij tussen de rond zijn borst gespannen leren riemen had gestoken. Lang niet altijd slaagde hij daarin in, hij werd uit zijn wagen geslingerd en erachter of ernaast over de grond meegesleurd. In het gunstigste geval overleefde de ongelukkige het ongeval en kwam hij er zonder kleerscheuren af. Niet zelden moest hij het met de dood bekopen. Voor de paarden liep het vaak veel slechter af. Ze kwamen hard in aanraking met de wielen van andere wagens, trapten op een brokstuk van een gecrashte wagen en verzwikten, verrekten of braken hun benen. De beide buitenste paarden stonden aan de grootste gevaren bloot, omdat ze onder de wielen van een andere wagen verpletterd konden worden. Het paard aan de linkerkant, dat de bochten scherp moest aansnijden, liep bovendien nog het risico tegen de spina of de keerzuilen te worden platgedrukt. Volledig herstel was in zo’n geval niet te verwachten en een optimale conditie was juist een voorwaarde om in het circus te zegevieren. Paarden die niet te zwaar letsel hadden opgelopen, werden overgebracht naar een van de vele fokkerijen, de andere werden afgemaakt. Als het echt spannend werd, schreeuwden alle supportersgroepen tegen elkaar in. Langs de renbaan zaten de medewerkers van de stallen nerveus bijeen, wachtend op de ontknoping. De stalleiders gaven de hortatores de laatste instructies en zij reden op hun paarden tussen de wagens door om de orders door te geven. De laatste twee ronden haalden de menners alles uit hun paarden. Ze gaven ze de vrije teugel, voerden het tempo op en namen bij de keerpunten grote risico’s. Nu telde voor de menner aan kop alleen nog maar de overwinning. Geen middel werd geschuwd om de concurrenten uit te schakelen. Soms lukte dat, soms werd de menner het slachtoffer van zijn eigen trucs en crashte hij in het zicht van de finish. De Romeinen gebruikten daarvoor de term naufragium: als een scheepswrak lag zijn wagen in stukken in de arena.
Winnaars en verliezers
Schrijvers in dienst van de organisatie hielden precies bij hoe een overwinning tot stand kwam. Kwam er in het verslag van de race te staan occupavit et vicit, dan wist iedereen dat een menner van start tot finish aan kop had gereden. Werd de koploper gepasseerd door een menner die ronden lang in de achterhoede had gereden, dan werd er achter de naam van de overwinnaar geschreven: successit et vicit. De spannendste finish was altijd wanneer op het laatste rechte eind vanaf het keerpunt de wagen aan kop alsnog voorbij werd gestreefd. In de boeken werd geschreven erupit et vicit, waarmee het voor iedereen duidelijk was dat de rijder lang op de tweede plaats had gelegen en de koploper vlak voor de finish was gepasseerd. Iedere race eindigde met een cérémonie protocollaire, die, anders dan tegenwoordig, uitsluitend in het teken stond van de winnaar. Zijn supporters waren zielsgelukkig. Een tweede of derde plaats werd door zowel de menner als zijn aanhang als een nederlaag ervaren, ook al leverden die plaatsen wel aardige geldprijzen op.
Terwijl de verliezers stilletjes de arena verlieten, reed de zegevierende menner een ereronde, soms met het hele vierspan, soms gezeten op een van de winnende paarden, gewoonlijk een van de paarden aan de strengen. Voor de keizerlijke loge bracht hij een saluut en liep de trappen op om zijn prijs uit handen van de keizer of de organisator van de spelen in ontvangst te nemen: een olijftak en een laurierkrans, maar daarnaast ook een geldprijs van 30 000 tot 60 000 sestertiën, een enorm bedrag. De teleurstelling over de nederlaag was voor de tweede- en derde-prijswinnaars gauw voorbij, want zij kregen geldbedragen uitgekeerd die de meeste mensen in Rome hun hele leven niet bij elkaar verdienden. De races gingen door tot de avond viel. Na de officiële afsluiting stroomde het circus langzaam leeg en begaven de 150 000 toeschouwers zich huiswaarts of zochten hun vertier in een van de vele kroegen, waar de supporters van de renstal die de meeste overwinningen in de hoofdnummers te vieren had, zich luidruchtig lieten horen. Overal werd nog lang nagepraat over de races, over de paarden en vooral over de menners. Er waren weer reputaties gevestigd of gebroken, nieuwe sterren hadden zich aangediend. De aanhangers van de verliezers werden weggehoond, uitgelachen en beschimpt. Soms lieten ze het over hun kant gaan, soms dropen ze beschaamd af, maar het kwam ook herhaaldelijk voor dat ze zich niet konden beheersen en ruzie zochten. De keizerlijke garde en de ordepolitie moesten eraan te pas komen om de rust te herstellen. Zo eindigde een dag Circus Maximus vaak in chaos. Maar gelukkig hoefden de fans nooit lang te wachten op een nieuwe gelegenheid om hun aanhankelijkheid aan hun favorieten te tonen. Binnen een of twee weken waren er weer nieuwe rennen met nieuwe kansen.
Afbeelding:
By Midx1004 at English Wikipedia [Public domain], via Wikimedia Commons
Dit artikel is afkomstig uit Spiegel Historael, jaargang 2005, nummer 5.