Belle van Zuylen

Belle van Zuylen

SEROOSKERKEN, Isabella Agneta Elisabeth van TUYLL van, vooral bekend als Belle van Zuylen en in het buitenland als Isabelle de Charrière (geb. Zuylen, bij Utrecht 20-10-1740 – gest. Colombier, bij Neuchâtel, Zwitserland 27-12-1805), schrijfster. Dochter van Diederik Jacob baron van Tuyll van Serooskerken (1707-1776), voorzitter van de Ridderschap van Utrecht en gedeputeerde ter Staten-Generaal, en Helena Jacoba de Vicq (1724-1768). Isabella van Tuyll van Serooskerken trouwde op 17-2-1771 in Zuylen met Charles-Emmanuel de Charrière de Penthaz (1735-1808). Het huwelijk bleef kinderloos.


Begin van een schrijfsterscarrière


Belle van Zuylen is geboren in een adellijke familie die al generaties lang functies bekleedde in het landsbestuur. Ze was de oudste van de zeven kinderen (drie meisjes, van wie er één kort na de geboorte overleed, en vier jongens), die allen als kind onderwijs aan huis kregen. Daarvoor werden Zwitserse gouverneurs en gouvernantes in dienst genomen. Al heel jong werd Belle van Zuylen zodoende vertrouwd met de Franse taal. Van 1748 tot 1753 had zij een Zwitserse gouvernante, Jeanne-Louise Prévost, met wie zij rond 1750 een jaar in Genève doorbracht (waarschijnlijk in de periode dat Slot Zuylen verbouwd werd onder leiding van de architect Jacob Marot). Op de terugweg ontmoetten zij in Parijs de schilder Maurice Quentin de la Tour, die in 1766 een portret van Belle van Zuylen zou maken.



Dit artikel is afkomstig uit de bundel 1001 vrouwen. In samenwerking met Uitgeverij Vantilt publiceert IsGeschiedenis 10 lemma’s uit het boek 1001 vrouwen, dat is verkozen tot het 'Beste geschiedenisboek allertijden'. 



Mlle Prévost ging in oktober 1753 terug naar Zwitserland, maar zij en Belle bleven tot 1758 corresponderen. Ze spoorde haar vroegere pupil aan om te lezen en al lezend aantekeningen en samenvattingen te maken. Ondertussen profiteerde Belle ook mee van de lessen die haar broers kregen; ze leerde Latijn, hield zich bezig met wis- en natuurkunde, maar ook met schilderen en muziek, las de Franse zeventiende-eeuwse auteurs en hield de literatuur van haar eigen tijd bij. Op 28 februari 1760 maakte Belle van Zuylen kennis met de bijna twintig jaar oudere, gehuwde David-Louis de Constant d’Hermenches, kolonel van een Zwitsers regiment in dienst van de Staten-Generaal. Drie weken later begon ze een briefwisseling met hem, aanvankelijk in het diepste geheim. In deze correspondentie (die tot 1775 zou duren) is te zien hoe haar epistolair talent zich ontwikkelde. Van 1764 tot 1768 was ze ook bevriend met James Boswell (de latere biograaf van Samuel Johnson), die enige tijd in Utrecht rechten studeerde.


In deze tijd schreef Belle tal van gelegenheidsverzen en ‘portretten’, die in handschriftvorm – overgeschreven door kennissen – volop circuleerden. In 1762 publiceerde zij, anoniem, in een in Amsterdam verschijnend Franstalig tijdschrift, Le Noble, een ‘conte’ waarin zij de vooroordelen van haar eigen, adellijke milieu aan de kaak stelde. De aparte editie van 1763 werd dan ook door haar ouders uit de handel genomen. Niettemin waren er exemplaren aanwezig in diverse achttiende-eeuwse Nederlandse bibliotheken; ook werd Le Noble door letterkundigen als Rijklof van Goens en Frans van Lelyveld zeer gewaardeerd, in Parijs werd het gelezen, en al snel is het ook in het Duits vertaald. In 1764 schreef Belle een toneelstuk, Justine, waarvan de tekst niet is teruggevonden, maar waarover degenen die het werk kenden zich enthousiast uitlieten.


Gedurende deze hele periode werd ook gezocht naar een geschikte echtgenoot voor haar. Tal van kandidaten – dikwijls van adel – meldden zich spontaan, maar werden om uiteenlopende redenen door Belle afgewezen (wegens onverenigbaarheid van karakter, katholieke godsdienst en dergelijke). In haar correspondentie met d’Hermenches besprak ze de diverse mogelijkheden. Nadat d’Hermenches in 1765 Den Haag verlaten had, besloot ze aanvankelijk (juni 1766) om voor het celibaat te kiezen, liever dan een onoprecht huwelijk te sluiten. Kort daarna maakte ze kennis met Charles-Emmanuel de Charrière, die huisleraar van haar broers werd. Uit de brieven die zij vanaf datzelfde jaar uitwisselden blijkt dat Charrière verliefd op haar was, maar bang was niet aan haar verwachtingen te kunnen voldoen. In 1769, na het overlijden van haar moeder, nam ze de leiding van het huishouden op zich, wat haar zwaar viel. In 1770 besprak ze de situatie in haar briefwisseling met d’Hermenches. Niet lang daarna nam ze zelf het initiatief voor het huwelijk, dat in 1771 werd voltrokken in de kerk naast Slot Zuylen. De tweede helft van haar leven bracht Belle van Zuylen als Isabelle de Charrière door in Zwitserland.


Zwitserland


Isabelle en Charles-Emmanuel gingen wonen op het buiten Le Pontet bij Colombier, zijn geboortehuis waar ook zijn twee ongetrouwde zusters en aanvankelijk zijn oude vader woonden. Isabelle hoopte kinderen te krijgen, maar dat is – ondanks bezoeken aan kuuroorden als Spa, Leukerbad en Plombières – niet gebeurd. Gedurende enkele jaren bracht het echtpaar Charrière jaarlijks een aantal maanden in Genève door, de laatste keer in 1784. In dat jaar trok Isabelle zich ook drie maanden alleen terug in Chexbres, een idyllische plek aan het meer van Genève, waar ze zich zeer gelukkig voelde. Van toen af zette zij zich ook weer aan haar in Utrecht begonnen carrière als schrijfster. Haar in 1784 verschenen roman Lettres neuchâteloises kwam tot stand – zo schreef zij in een brief – na lezing van Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken. Zij had daar vooral inspiratie opgedaan voor de weergave van de dagelijkse werkelijkheid. Boze reacties van inwoners van Neuchâtel bewezen dat zij op dit punt geslaagd was. In het algemeen waren Isabelle’s publicaties een reactie op zojuist verschenen werk van anderen of op recente gebeurtenissen. In de Lettres de Mistriss Henley (1784) reageerde zij op Le Mari sentimental (1783) van Samuel de Constant, in de Lettres écrites de Lausanne (1785) op Adèle et Théodore (1782) van Madame de Genlis.


Isabelle de Charrière hield zich ook bezig met muziek: zij schreef een aantal opera’s, die veelal verloren zijn gegaan. Tijdens een verblijf, grotendeels alleen, in Parijs in 1786-1787 publiceerde zij drie bundels sonates voor clavecimbel. In die periode ontmoette zij ook de bijna dertig jaar jongere Benjamin Constant (neef van de eerder genoemde Constant d’Hermenches), met wie zij tot haar dood contact is blijven houden. Regelmatig was hij te gast in Colombier en kwam dan in haar ‘salon’ lange gesprekken voeren. Kennelijk had Isabelle daar behoefte aan: het huwelijk met de weinig dynamische Charrière heeft haar ongetwijfeld teleurgesteld, zo blijkt – impliciet – uit haar brieven. Er is later dan ook veel gespeculeerd over mogelijke relaties met andere mannen.


Bij Isabelle’s contact met Benjamin Constant was haar man overigens ook betrokken. Ze spraken veel over de politiek, in deze jaren vóór de Franse Revolutie. Dit vond zijn weerslag in een aantal pamfletten en essays die Isabelle uitgaf (Observations et conjectures politiques, 1787; Lettres d’un évêque français à la nation, 1789). Na de Revolutie en de Terreur was zij – zo blijkt uit de correspondentie met Constant – verontrust over de ontwikkelingen in Europa, waarvan de consequenties in Neuchâtel direct merkbaar waren: tal van Franse ‘émigrés’ kwamen er zich installeren. Isabelle de Charrière reageerde in pamfletten (Lettres trouvées dans la neige, 1793), romans (Lettres trouvées dans des portefeuilles d’émigrés, 1793; Trois femmes, 1795), en toneelstukken. Tot het eind van haar leven bleef zij actief, als romancière (Sir Walter Finch et son fils William, 1806) en als briefschrijfster. Met name vanaf 1790 had ze ook weer intensief contact met haar Nederlandse familie, vooral met haar neef Willem-René voor wie ze een belangrijke rol speelde als mentor.


Schrijfster en opvoedster


De rol van mentor en opvoedster is wellicht het meest kenmerkend voor de persoonlijkheid en het werk van Isabelle de Charrière. Vanaf haar jeugd – zij gaf in Utrecht clavecimbelles aan een nichtje – heeft Isabelle de behoefte gehad om kennis over te dragen, en om haar invloed aan te wenden bij het begeleiden van anderen naar de volwassenheid. In veel van haar romans komen mentor-pupil relaties voor, en uit haar correspondentie blijkt hoe zij ook zelf de rol van mentor op zich nam. In de laatste decennia van de eeuw voerde zij intensieve briefwisselingen met enkele jonge Zwitserse vrouwen, het meest uitgebreid met Henriette l’Hardy en Isabelle de Gélieu. Zij spoorde hen aan om hun eigen talenten te ontwikkelen en hun eigen weg te vinden. Ook haar neef Willem-René, die van tijd tot tijd in Colombier verbleef, kreeg dit advies. Over de weinig energieke manier waarop hij het in praktijk bracht, is Isabelle bepaald teleurgesteld geweest. Niet al haar pupillen bezaten dezelfde wilskracht en onafhankelijkheid van geest als zij.


De uitspraak waarmee ze als jonge vrouw zichzelf beschreef in een brief aan Boswell: ‘Je n’ai pas les talents subalternes’ (Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid) is altijd karakteristiek voor haar gebleven. Benjamin Constant schreef over haar: ‘Toutes les opinions de Madame de Charrière reposaient sur le mépris de toutes les convenances et de tous les usages’ (Alle opvattingen van Madame de Charrière waren terug te voeren op haar minachting voor etiquette en voor wat ‘hoort’). Dat was al gebleken toen zij in Le Noble de vrouwelijke hoofdpersoon uit het voorouderlijk kasteel liet springen en terechtkomen op de eerder al in de slotgracht geworpen familieportretten; later bleek dat bijvoorbeeld weer toen Henriette Monachon, haar Zwitserse dienstbode, zwanger raakte, niet wilde zeggen van wie, en tot verontwaardiging van het hele dorp niét door Madame de Charrière werd ontslagen.


Waardering en faam


In haar eigen tijd werd het werk van Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière zeer gewaardeerd. De uitspraak van Constant d’Hermenches dat zij beter schreef dan wie ook, Voltaire incluis, is in dit opzicht tekenend. In gedrukte vorm kende haar werk echter geen bijzonder grote verspreiding: in tegenstelling tot veel andere schrijfsters uit haar tijd hoefde zij niet van haar pen te leven. Wellicht gaf zij zich om die reden weinig moeite om haar publicaties aan de man te brengen. Het was vaak Benjamin Constant die voor haar de contacten met uitgevers onderhield. Belangrijk was ook de Duitse auteur en vertaler Ludwig Ferdinand Huber, die veel van haar werk vertaalde. In sommige gevallen verscheen het zelfs eerder in het Duits dan in het Frans.


Na haar dood raakten de geschriften van Isabelle de Charrière in de vergetelheid, terwijl een groot deel van haar correspondentie werd bewaard door een vriendin, een voormalige pupil, en daarna door haar kinderen. Eind jaren 1830 kreeg de Franse criticus Sainte-Beuve deze brieven onder ogen en wijdde er vervolgens enkele publicaties aan, waarbij hij ook aandacht vroeg voor enkele van Isabelle’s romans. Sainte-Beuve’s publicaties werden in Nederland opgemerkt door Kneppelhout (in 1841 citeert hij in zijn Studententypen uit één van haar brieven), en door Potgieter, die in een brief uit 1864 Busken Huet opmerkzaam op haar maakt en voorstelt een artikel te wijden aan ‘Isabelle la française, en Betje de goede best’. Dit lijkt nooit te zijn gebeurd. De opmerking van Van der Aa, dat Belle van Zuylen ‘even zedig als beminnenswaardig’ zou zijn geweest, is dan ook nog lang onweersproken gebleven.


De eerste biografie van Isabelle de Charrière, geschreven door de Zwitser Philippe Godet, verscheen in 1906 en werd datzelfde jaar nog gerecenseerd in het tijdschrift Den Gulden Winckel. Twee jaar later schreven de Gids-redacteuren dat zij ‘voor één Hollandse roman van hare hand zeker gaarne tal van achttiende-eeuwse voortbrengselen onzer letterkunde [zouden] willen ruilen’. In 1908 besteedde Marie Loke, de eerste vrouwelijke lector (in Groningen), in haar oratie aandacht aan Belle van Zuylen; een studente beschreef de indruk die dat op haar maakte: ‘als vrouw kon zij niet mooier doen dan haar werkkring aan een Nederlandse Universiteit inwijden met te schetsen een andere Hollandse vrouwefiguur’. Gedurende de hele twintigste eeuw is er van tijd tot tijd aandacht besteed aan de persoon en het werk van Belle van Zuylen, maar de belangstelling kwam pas echt op gang toen rond 1970 Simone Dubois over haar begon te publiceren. Toen ook kwam het initiatief om het complete werk uit te geven, in het Frans. Dat verscheen in tien delen tussen 1979 en 1984, dankzij de medewerking van uitgever Geert van Oorschot. Sindsdien zijn er verschillende biografieën verschenen en neemt ook internationaal de belangstelling voor Belle van Zuylen steeds meer toe. Het Genootschap Belle van Zuylen publiceert jaarlijks de Cahiers Isabella de Charrière/Belle de Zuylen papers.

Ook interessant: 

Partners: 

Landen: 

Personen: 

Tijdperken: 

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief. 

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!