Catharina Alberdingk Thijm
ALBERDINGK THIJM, Catharina Louisa Maria (geb. Amsterdam 29-11-1848 – gest. Amsterdam 14-1-1908), schrijfster en redactrice, later actief in maatschappelijk werk. Dochter van Josephus Albertus Alberdingk Thijm (1820-1889), schrijver en hoogleraar kunstgeschiedenis, en Wilhelmina Anna Sophia Kerst (1824-1894). Catharina Alberdingk Thijm bleef ongehuwd.
Catharina Alberdingk Thijm werd geboren als tweede kind en oudste dochter in een katholiek Amsterdams gezin met vijf kinderen. Haar vader, wiens oogappel ze was, was een voorvechter van de culturele emancipatie van rooms-katholieken. Tot 1860 bezocht Catharina de School voor Katholieke Jongejuffrouwen aan het Amsterdamse Begijnhof, vervolgens de kostscholen van de congregatie Filles de la Croix te Aspel in Duitsland (1860-1864) en te Theux bij Spa (1864-1866).
Van 1866 tot 1870 woonde zij weer bij haar ouders aan de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam. In deze tijd werd ze lid van De Vioolstruik, een literair gezelschap onder voorzitterschap van haar vader. In mei 1870 trad zij toe tot de Filles de la Croix, de kloosterorde van haar kostschooljaren, en legde de eerste gelofte van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede af. Volgens haar broer Karel (1864-1952), beter bekend onder zijn pseudoniem Lodewijk van Deyssel, lag aan deze beslissing onder meer een ongelukkige liefde ten grondslag.
Dit artikel is afkomstig uit de bundel 1001 vrouwen. In samenwerking met Uitgeverij Vantilt publiceert IsGeschiedenis 10 lemma’s uit het boek 1001 vrouwen, dat is verkozen tot het 'Beste geschiedenisboek allertijden'.
Catharina nam de kloosternaam ‘Josėphe’ aan, een keuze die wijst op een sterke band met haar vader. Haar relatie tot haar – al jong ziekelijke – moeder was afstandelijker, met broer Karel zou zij in de loop van haar leven geregeld brouillages hebben. Op 6 december 1871 legde ze opnieuw de kloostergelofte af, maar nu in het klooster te Theux. Zij werkte vanaf dat moment in Duisburg en Luik als onderwijzeres en ziekenzuster. In 1877 verliet zij het klooster, volgens de generale overste omdat zij niet onderdanig genoeg was. Na haar uittreding behaalde zij de lagere-onderwijsakte en vanaf november 1877 was zij een half jaar werkzaam als gouvernante van de dochters van de Poolse graaf Sumin Suminski op kasteel Rinsk bij Schönsee in het westen van Pruisen. In het najaar van 1878 verbleef Catharina Thijm enkele maanden in Keulen en Menton om haar Frans en Duits te verbeteren.
In 1878 voltooide Catharina Alberdingk Thijm haar eerste – ongepubliceerd gebleven – roman. Daarin verwerkte zij haar indrukken van het kloosterleven. Het was het begin van een lange schrijversloopbaan, resulterend in 36 romans, talloze verhalen, sprookjes, toneelstukken, gedichten en ongeveer 1500 krantenartikelen. Aanvankelijk schreef zij korte stukjes in de Familiebode en De Huisvrouw en werkte ze mee aan bladen en kranten als De Amsterdammer, het Algemeen Handelsblad, de Amsterdamsche Courant en Dietsche Warande. In 1882 richtte zij het tijdschrift Lelie- en Rozeknoppen op, waarvan zij hoofdredactrice werd en waaraan ook haar vader en broer Karel meewerkten. In 1887 werd het blad voortgezet als De Hollandsche Lelie, weekblad ‘voor jonge dames’, waarvan zij eveneens de redactie voerde.
Met haar schrijfwerk kon Catharina Alberdingk Thijm in haar eigen levensonderhoud voorzien, wat zij voor elke vrouw belangrijk vond. In Lucratieve betrekkingen voor vrouwen uit den beschaafden stand (Gouda z.j. [1884]) noemt zij beroepen als dokter, verpleegster, boekhoudster, naaister en boekbindster bij uitstek geschikt voor vrouwen. In De godsdienst in het onderwijs der meisjes (Rotterdam z.j. [1885?]) pleit zij voor openbare gouvernementsscholen waar aan leerlingen tolerantie en respect voor vrijheid van godsdienst zouden worden onderwezen. Van haar historische romans werd vooral bekend Een koninklijke misdaad. Roman uit onze dagen (Arnhem 1889), over een vermeende dochter van koningin Victoria. Het boek werd echter slecht ontvangen.
In 1881 ontmoette Catharina Thijm de van huis uit protestantse Louise Antoinette Stratenus (1852-1908), vertaalster uit het Frans, Engels, Duits en Zweeds, en – onder tal van pseudoniemen – schrijfster van kinderboeken, gedichten en toneelstukken. Onder invloed van Catharina Thijm bekeerde Louise Stratenus zich tot het katholicisme. In 1882 vertrokken de twee vrouwen naar Londen om aan de schuldeisers van de in geldnood verkerende Stratenus te ontkomen. Zij verhuisden in 1883 naar Parijs. Het gerucht ging dat Catharina Thijm in Parijs een romance had met de journalist en politicus Alfred Mézières.
Haar broer Karel zou in 1890 nog tevergeefs hebben geprobeerd Mézières te houden aan zijn huwelijksbelofte aan haar. In deze periode van haar leven doken ook andere, eveneens onbevestigde, verhalen op over kortstondige verlovingen. Intussen was Catharina Thijm in 1888 met Louise Stratenus naar Brussel vertrokken. Zij gaf daar het weekblad La Jeune Fille uit, waarvan ook een Parijse editie verscheen. De soms moeilijke relatie met haar broer Karel verwerkte zij in haar roman De huistiran (Amsterdam 1883). In 1892 publiceerde Catharina Thijm de sleutelroman Verwoest leven. Ware geschiedenis uit onze dagen (Zeist 1892) over haar ouders, haar broer Frank (1854-1925) en haarzelf. De relatie met Louise Stratenus eindigde in 1894.
Tussen 1895 en 1900 wijdde Catharina Alberdingk Thijm zich geheel aan sociaal werk. Zij leidde met haar nieuwe vriendin Jacoba (Cootje) van Zoelen (1865-1947) een opvanghuis voor dakloze vrouwen en hun kinderen aan de Rozengracht in Amsterdam. In die periode schreef zij onder meer Brief aan onze meisjes (Bergen op Zoom 1895), waarin zij vrouwen van haar stand opriep zich aan filantropisch werk te wijden, en Mensch-zijn. Uitgave ten bate van daklooze meisjes, moeders met kindertjes, en vrouwen (Amsterdam 1896). Haar belangrijkste brochure was Een volkshuis (Amsterdam z.j. [1898]), waarin zij een plan ontvouwde voor een nieuw te bouwen wooncomplex van 36 woningen met collectieve voorzieningen voor arbeidersgezinnen en alleenstaanden, naar een ontwerp van haar oom, de architect Eduard Cuypers. Zij sympathiseerde in deze tijd met het Leger des Heils, getuige haar artikel in De Wijde Wereld (1895, 15-17).
Kort na het overlijden van haar vader publiceerde Catharina Alberdingk Thijm de bundel Klimop en rozen. Onuitgegeven en verspreide gelegenheidsverzen, brieven enz. van en over dr. Jos. Alb. Alberdingk Thijm (Amsterdam 1890). In 1896 volgde een biografie van haar vader Jos. Alb. Alberdingk Thijm in zijne brieven geschetst als christen, mensch, kunstenaar (Amsterdam 1896), waarin zij ook brieven van hem aan haarzelf opnam. De positie van de vrouw eind negentiende eeuw behandelde Catharina Thijm in het boek XX vragen (Utrecht 1899) met twintig vragen aan ongeveer honderd vrouwen over het verschil tussen mannen en vrouwen, het huwelijk, liefde en dergelijke. Antwoorden kwamen van onder anderen Louise Stratenus, Elise van Calcar, Nellie van Kol en Catharina Alberdingk Thijm zelf.
Haar laatste levensjaren bracht Catharina Alberdingk Thijm door in haar buitenhuisje te Borgvliet bij Bergen op Zoom. Zij overleed op 14 januari 1908 te Amsterdam.