De Bondgenootschappen van de VOC
Gedurende het bestaan van de VOC waren de Nederlanders erg machtig in de Zuidoost Aziatische wateren. Op het land gold dat in veel mindere mate. Hier moest de VOC gericht bondgenootschappen sluiten met lokale krijgsheren om de juiste goederen geleverd te krijgen.
Handelspartner
De VOC was opgericht als handelsorganisatie en gedroeg zich ook als zodanig. Op veel plaatsen hadden de lokale machthebbers de VOC dan ook gewoon als handelspartner binnengehaald. Hier voegde de organisatie zich binnen het bestaande handelsverkeer. De VOC legde haar handelsbelangen met plaatselijke bewoners vast in verdragen die ook met andere Aziatische handelaren werden getekend. Het grootste deel van de bevolking in Indië merkte daarom niets van de Nederlanders. Via verschillende handelsposten die zij op de eilanden oprichtte, kocht de VOC goederen in. Daadwerkelijke aanwezigheid beperkte zich echter vooral tot Java en de Molukken. Op de kust van Sumatra, het op een na grootste eiland, had de VOC niet meer dan drie handelsposten. In het binnenland kwamen de handelaren vrijwel nooit. Ook probeerde de VOC de bevolking niet te bekeren tot het Christendom. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Portugezen, tornden de Nederlanders niet aan de grotendeels Islamitische en Hindoeïstische cultuur.
Macht op Java
Dat de VOC zich vooral op Java meer met de binnenlandse politiek bemoeide had er mee te maken dat de Nederlanders daar hun belangrijkste handelscentrum, Batavia, hadden gesticht. De plaatselijke Sultans zagen de Nederlanders daardoor als indringers, die van het eiland verdreven moesten worden. Toen in Mataram echter een opvolgingscrisis uitbrak en de troonopvolger de hulp van de VOC in riep om zijn rivalen te bestrijden, zegde de VOC toe hierbij inderdaad te helpen. In ruil voor de hulp kon de compagnie interessante handelsbelangen krijgen. Vijanden werden nu dus bondgenoten. Rond 1710 kreeg de VOC dezelfde kans in het sultanaat Bantam. De heersers die hier met elkaar in conflict lagen kreeg de VOC al snel onder de duim. In het begin van de achttiende eeuw werd de VOC constant gevraagd tussenbeide te komen als na het overlijden van de sultan weer een nieuwe machtsstrijd ontstond. De vorsten bleven de baas over hun bevolking, hoewel de VOC hen wel kon opdragen om op sommige delen van de eilanden Javan en de Molukken bepaalde gewassen te verbouwen. Zij konden dus zelf bepalen wie zij waarvoor inzetten.
Mengcultuur
Omdat de Nederlanders met zo weinig waren, zelfs op de handelsposten was nog geen vijf procent van de inwoners Europees, moesten zij de inheemse bevolking goed te vriend houden. Behalve in Afrika bij Kaap de Goede Hoop wilde de VOC geen vestigingskoloniën. Daarom mochten nauwelijks Europese vrouwen naar de archipel komen. Als gevolg begonnen veel Europese mannen relatie met een Aziatische vrouw, waarmee zij soms trouwden. Of die verhoudingen altijd vrijwillig waren is maar zeer de vraag. Hierdoor ontstond wel een mengcultuur op de Nederlandse handelsposten. Kinderen van gemengde ouders hadden vaak wel meer rechten dan de inheemse bevolking en spraken onder elkaar Maleis. Geschiedenis Magazine heeft een Maand van de Geschiedenis-special, die vanaf 10 oktober te koop is. Kijk hier
Bronnen:
M.G. van Riessen, De koloniale relatie tussen Nederlanders en Nederlands-Indië (Groningen-Houten 2006).
nl.wikipedia.org, Sultanaat Mataram
Afbeelding:
nl.wikipedia.org