De geschiedenis van gebarentaal
Wie niet of slecht kan horen, kan zich proberen te redden met liplezen. Maar dat is vaak lastig, zo niet onmogelijk. Gelukkig is er gebarentaal, een aantal handgebaren waarvan de betekenis is afgesproken. Maar hoe is gebarentaal ontstaan?
Eeuwenlang werden doven gezien als tweederangs mensen. Veel doof geboren mensen hebben moeite met praten omdat ze de klanken van stemgeluid niet kunnen horen en die dus niet leren nadoen. Eeuwenlang werd doofheid daardoor gezien als een gebrek aan intelligentie, of anders als een goddelijke straf. Zodoende kwamen doven en slechthorenden vaak buiten de maatschappij te staan. Dat leidde er op sommige plekken toe dat er tijdens de middeleeuwen kleine gemeenschappen van doven en slechthorenden ontstonden. Binnen zulke gemeenschappen ontstonden waarschijnlijk de eerste vormen van gebarentaal. In de zestiende eeuw ontstond in de Amerikaanse koloniën zelfs een kleine kolonie waarvan de hele bevolking een lokale gebarentaal ‘sprak’.
De eerste ‘sprekers’ van gebarentaal
Hoewel geestelijken doofheid tijdens de middeleeuwen vaak als een goddelijke straf zagen, kwam het eerste onderwijs in gebarentaal ook vanuit religieuze hoek. Het was de Spaanse benedictijner monnik Pedro Ponce de León die in de zestiende eeuw een manier vond om dove mensen toch te leren praten. Door een combinatie van schrijven en liplezen kreeg hij het voor elkaar om meerdere van zijn geloofsgenoten binnen de benedictijner orde te leren spreken en schrijven. Hoe hij dat precies deed, schreef hij echter niet op. Toen Ponce in 1584 overleed, nam hij zijn onderwijsmethode mee het graf in. In dezelfde periode betoogde de Italiaanse wetenschapper Gerolamo Cardano aan de universiteit van Pavia dat doofheid geen teken van domheid was. Daarnaast verklaarde hij dat doven en slechthorenden prima konden leren lezen en schrijven, zonder dat ze hoefden te leren spreken.
Ook buiten Europa werden vormen van gebarentaal ontwikkeld. Zo ontstond er aan het hof van de Ottomaanse sultan een gebarentaal. Naar verluid werden daar veel bedienden aangesteld juist omdat ze doof waren. Doordat zij de vaak vertrouwelijke besprekingen aan het hof niet konden horen, werden ze als betrouwbaardere dienaren gezien. Om toch te kunnen communiceren, bedachten deze bedienden eigen vormen van gebarentaal.
Eerste scholen voor doven en slechthorenden
Al deze ontwikkelingen leidden nog niet tot een vaste gebarentaal. Veel van dit soort gebarentalen waren meer een soort set handgebaren die iedereen begreep, dan een volwaardige taal, compleet met grammatica. De eerste stappen voor zo’n taal werden pas in de achttiende eeuw gezet, dankzij de Verlichting. In Parijs stichtte monnik Charles-Michel de L'Épée, de eerste echte dovenschool, die zou uitgroeien tot het latere Institut National des Jeunes Sourds, een school die vanuit de overheid gefinancierd werd. In 1778 stichtte Samuel Heinecke in Leipzig in Duitsland ook een school voor onderwijs aan doven. Waar de Parijse school zich echter baseerde op gebarentaal, koos Heinecke voor onderwijsmethodes waarbij de doven moesten leren liplezen. Hoewel beide methoden dus sterk verschilden, hadden ze wel min of meer hetzelfde doel: doven moesten leren communiceren. Liplezen en gebarentaal waren dus slechts middelen om dat te bereiken. In navolging van deze twee instituten verschenen er op veel meer plekken dovenscholen. In 1790 werd ook de eerste Nederlandse school voor doven in Groningen opgericht.
Oralistisch versus gebarentaal
Binnen die scholen werd fel gediscussieerd over de methoden. Wat was beter? Gebarentaal of liplezen? Velen betoogden dat liplezen beter was. Kort door de bocht genomen omdat dat meer op spreken leek, en dus de bevordering van de taalontwikkeling zou stimuleren, zo vonden wetenschappers. Ruim een eeuw na de oprichting van de eerste scholen in Parijs en Leipzig, kwamen wetenschappers bijeen op twee conferenties die deze discussie moesten beslechten. De eerste conferentie in Parijs liep uit op ruzie tussen de deelnemers, maar bij de tweede conferentie in 1880 in Milaan, kregen de voorstanders van liplezen (de oralisten) hun zin. Liplezen werd als de beste onderwijsmethode aanvaard en door heel Europa moesten scholen de gebarentaal laten schieten. Daardoor werd onderwijs in gebarentaal in de praktijk verboden.
Gebarentaal verboden, maar blijft bestaan
In werkelijkheid zaten de deelnemers van de Conferentie van Milaan er helemaal naast. De ideeën van de wetenschappers ten spijt, hadden veel doven en slechthorenden in de praktijk juist veel moeite met liplezen en andere oralistische technieken. Hierdoor bood deze onderwijsmethode hen niet genoeg middelen om mee te komen met de maatschappij. Buiten de klaslokalen gebruikten veel doven en hun directe omgeving daarom alsnog veel gebarentaal. Hoewel die gebarentaal dus niet erkend werd, ontstond zo toch een levendige cultuur rondom gebarentaal.
Gebarentaal geaccepteerd
Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw werd er serieus onderzoek naar gebarentaal gedaan. Daaruit bleek dat gebarentaal juist beter werkt voor de taalontwikkeling dan de oralistische technieken, die een eeuw eerder nog als superieur golden. In de jaren ‘80 en ‘90 werd gebarentaal daarom in hoog tempo steeds meer geïntegreerd eindelijk kregen doven en slechthorenden een meer gelijkwaardige positie. Tegelijk werden op veel plekken officiële gebarentalen vastgesteld.
Dat betekent niet dat er nu een universele gebarentaal is, in tegendeel: veel landen ontwikkelden hun eigen officiële gebarentaal. Meertalige landen, zoals Zwitserland en België, zelfs meer. Er zijn zelfs twee verschillende gebarentalen voor Nederland en Vlaanderen. Toch werden er ook grote stappen gezet. In Amerika ontstond de eerste universiteit speciaal voor doven en slechthorenden, met aan het hoofd een dove rector. Toch is er nog veel te winnen voor doven en slechthorenden. Het aantal mensen dat gebarentaal kent, is nog altijd vrij klein, waardoor veel mensen nog altijd afhankelijk zijn van een gebarentolk om zich verstaanbaar te maken in de maatschappij. Bij grote maatschappelijke gebeurtenissen, zoals persconferenties tijdens de coronapandemie in 2020, komen steeds vaker gebarentolk in beeld, zodat doven en slechthorenden de gebeurtenissen kunnen volgen. Tijdens die crisis besloot de Nederlandse Tweede Kamer zelfs om de Nederlandse gebarentaal als volwaardige taal te erkennen. Een belangrijke mijlpaal voor iedereen die gebarentaal nodig heeft.
Gebarentaal in gevaar?
Naast gebarentaal, wordt ook technologie steeds vaker ingezet als middel om doven en slechthorenden een plek in de maatschappij te kunnen bieden. Op tv en internet zijn ondertiteling bij filmpjes een handig middel, maar door steeds betere technieken is het ook veel beter mogelijk om met gehoorapparaten te werken. Daardoor komt er toch weer meer focus op oralistische technieken en vrezen sommige ‘sprekers’ van gebarentaal dat de gebarentaal op den duur alsnog kan verdwijnen.
Bronnen:
- Encyclopedia Brittannica: Pedro Ponce de Leon, History of the deaf community, Gallaudet University
- Study.com: The deaf community: History&culture
- Hearing&health matters: The international deafness controversy of 1880
- Doof.nl: Verklaring van Vancouver verwerpt resolutie van Milaan (1880)
- Dovenschap.nl: Geschiedenis Nederlandse gebarentaal
- Liesbeth Koenen: Gebarentaal
Afbeeldingen:
- Een meisje krijgt les in gebarentaal. Prent uit The Christian Herald (1896) [Public Domain] via Flickr
- Charles-Michel de L'Épée, tekening uit 1820 [Public Domain] via Wikimedia Commons
- Een Zweeds alfabet van handgebaren uit 1644 [Public Domain] via Wikimedia Commons