De loopgravenoorlog: Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog wordt ook wel een loopgravenoorlog genoemd. Tijdens een loopgravenoorlog graven de legers aan weerskanten zich in om zo een aanval van de tegenstander te kunnen weerstaan, maar deze tactiek kan ook leiden tot een patstelling wanneer geen van beiden zijn positie opgeeft. Vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog begonnen beide zijden van het conflict aan de bouw van loopgraven. In eerste instantie waren deze loopgraven tijdelijke, ondiepe kuilen om kortstondig voor het vijandelijke vuur te kunnen schuilen. Het besluit om langhoudende loopgraven te bouwen kwam na het Duitse verlies bij de Eerste slag bij de Marne in september 1914.
Een loopgraaf is eigenlijk een greppel in de grond, waar soldaten zich in verschuilen. In de grond zijn ze minder makkelijk te raken door vijandelijke soldaten, maar zijn ze ook beter beschermd tegen rondvliegende granaatscherven en puin van ontploffingen. Tegelijk kunnen soldaten vanuit een loopgraaf relatief makkelijk op de vijand schieten. Dat zorgt ervoor dat een loopgraaf een vrij eenvoudige maar ook doeltreffende manier is om een verdedigingslinie aan te leggen. Dat wisten de Romeinen al, tijdens het Beleg van Alesia in 52 v.Chr zouden de troepen van soldaten van Caesar al loopgraven hebben aangelegd, en ook tijdens het beleg van Sebastopol tijdens de Krimoorlog gebruikten de Franse en Britse troepen loopgraven. Echter, dat haalde bij lange na niet de enorme schaal waarop loopgraven aan het Westfront van de Eerste Wereldoorlog werden gebruikt.
Eerste slag bij de Marne
In augustus 1914 begon Duitsland aan de hand van het Schlieffenplan uit 1905, vernoemd naar generaal Alfred von Schlieffen, aan de inval in België. Het plan, in een cirkelvormige beweging om Frankrijk heen de macht krijgen om zo Frankrijk te verzwakken en daarna in te nemen, was te optimistisch en de uitvoering viel tegen. De Belgen verzetten zich meer dan de Duitsers verwacht hadden. Bovendien behoefde ook het oostfront Duitse soldaten. Zodoende was de Duitse troepenmacht aanzienlijk zwakker geworden. Toen de Duitse legermacht, onder leiding van Alexander von Kluck, begin september 1914 de vallei van de rivier de Marne naderden stuitten zij op Franse en Engelse troepen. Vanaf 5 september startten de gevechten en op 8 september wisten de geallieerden de Duitsers te verslaan. Op 11 september bliezen de Duitsers de terugtocht en trokken zij zich terug. Ze vertrokken echter niet geheel, ze begonnen zich in te graven en met succes: de loopgravenoorlog begon.
Hoe verliep de Eerste Wereldoorlog na de Slag aan de Marne? Dat lees je in dit artikel.
Permanente loopgraven
Het idee achter de meer permanente loopgraven was dat de Duitsers ervan uitgingen dat de Fransen op den duur de behoefte hadden hen van hun grondgebied te verwijderen. Dus zouden de Fransen aanvallen en vanuit hun loopgraven zouden de Duitsers vanuit relatieve veiligheid de vijand kunnen verzwakken. Nadat de Fransen inzagen dat de Duitse loopgravenlinie niet gemakkelijk te breken was, besloten ook zij zich in te graven. De patstelling zorgde ervoor dat de loopgraven snel werden uitgebreid en binnen enkele weken leidde de loopgravenlinie vanaf de Noordzee tot aan de Zwitserse grens. Een afstand van zo’n 760 kilometer door verschillende landschappen. Daardoor zagen de loopgraven er op verschillende plekken verschillend uit. Afhankelijk van het lokale klimaat en de bodemgesteldheid, werden er verschillende technieken gebruikt om loopgraven te bouwen.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Strategisch voordeel hoge loopgraven
De Duitsers hadden een tactisch voordeel in de loopgravenoorlog aangezien zij als eerste hun loopgraven hadden aangelegd. Het vlakke Vlaanderen bood enkele heuvels en dit waren strategisch uitstekende plaatsen om je te verschansen. Niet alleen had de hoogte voordelen wat betreft overzicht en de blik op de vijand, ook hadden de lage gebieden het nadeel dat er al vrij snel op water werd gestuit bij het uitgraven. Het water en de bijkomende modder zouden gedurende de oorlog veel overlast veroorzaken aan Britse zijde.
Onderdelen loopgraven
De meeste loopgravenstelsels tijdens de Eerste Wereldoorlog bestonden uit drie linies achter elkaar: de vuurlinie, de steunlinie en de reservelinie. Sommige ingewikkelde loopgravenstelsels bestonden uit wel tien linies. Om van de ene linie naar de andere te kunnen lopen, werden er communicatiedoorgangen gebouwd. De loopgraven werden niet in één rechte lijn, maar zigzaggend door aangelegd. Dat werkte desorienterend voor aanvallers, maar het zigzagpatroon had ook een beschermende functie. Als een granaat in de loopgraaf landde, voorkwam het zigzagpatroon dat de luchtdruk en granaatscherven door de hele loopgraaf dood en verderf zouden zaaien.
De aarde die werd opgegraven tijdens het aanleggen van de loopgraven, werd vaak aan weerszijden van de loopgraaf neergelegd. Al dan niet in zandzakken. Zo ontstonden er voor en achter de loopgraven aarden walletjes. Die walletjes gaven extra bescherming, zodat de soldaten niet zo diep hoefden te graven. Aan de kant waar de vijand zat, heette dat walletje de borstwering. In die borstwering werden kijk- en schietgaten aangebracht. Dat gaf wachtposten de kans om over het niemandsland tussen de linies uit te kijken zonder dat ze hun hoofd boven de rand van de loopgraaf uit hoefden te steken. Achter de loopgraaf lag nog een wal, de rugwering. Die was vaak iets hoger dan de borstwering. In het geval dat soldaten toch hun hoofd boven de borstwering uit moesten laten steken, stak het silhouet van hun hoofd dankzij de rugwering minder scherp af tegen de lucht.
Ook de loopgraaf zelf had in theorie een specifieke indeling. Aan de kant van de rugwering was de loopgraaf vaak het diepst. Diep genoeg dat een soldaat rechtop kon lopen, zonder dat hij boven de borstwering uitstak. Aan de kant van de borstwering lag een verhoging, die ervoor zorgde dat een soldaat die rechtop stond makkelijk met zijn geweer bij de schietgaten kon. Deze verhoging kreeg de ietwat macabere bijnaam ‘vuurbanket’. Aan weerszijden van de loopgraaf waren vaak kleine ondiepe holtes en bankjes waar soldaten op konden zitten en rusten.
In werkelijkheid was deze opbouw van een loopgraaf vaak een stuk minder goed zichtbaar. Na een gevecht waren grote delen van de loopgraven vaak aan puin geschoten, maar na een felle regenbui was de bodem van de loopgraaf net zo vaak een grote modderpoel waar geen zinnige constructie meer in te herkennen was. Zeker in Vlaanderen was de modder de grootste vijand van alle soldaten.
Dugouts
Onmisbaar waren de schuilplaatsen, de dugouts, waarin geschuild kon worden voor het weer en vijandigige bombardementen. Deze schuilplaatsen waren vaak vooral in gebruik bij hoog geplaatste militairen, de doorsnee soldaat moest met behulp van zijn fantasie en de schaarse middelen die hij had een eigen heenkomen in elkaar knutselen. Sommige Franse soldaten holden de loopgraaf verder uit, om in deze kuil, een funk hole, te slapen. Bij de Engelse en Duitse troepen was dit uitgraven verboden, uit angst dat het de loopgraaf zou verzwakken.
De ondergrondse dugouts werden vaak in de richting van de vijand gegraven. Dat lijkt wellicht wat vreemd, maar daardoor wees de opening van de dugout juist van de vijand af. Dat verkleinde de kans dat er tijdens een bombardement een granaat door de ingang van de dugout vloog en in de volgepakte dugout zou ontploffen.
Mine dugouts
Vooral de dugouts in de voorste linies van de Britten en Fransen waren klein, donker en vochtig. Water liep langs de muren en veanderde de vloer van de schuilplaatsen in een modderpoel. Omdat de vijand vaak het zwaarste geschut inzette op de achterste linies, uit angst dat ze hun eigen loopgraven zouden beschadigen, waren de schuilplaatsen in de tweede en derde linie vaak veel dieper uitgegraven. Deze schuilplaatsen konden wel een diepte hebben van twaalf meter en werden daarom ook mine dugouts genoemd, ofwel mijnschuilplaatsen.
Titel: | Filmfront Weimar - Representaties van de Eerste Wereldoorlog in Duitse films uit de Weimarperiode (1919-1933) |
Auteur: | Bernadette Kester |
ISBN: | 906550429X |
Uitgever: | Verloren |
Prijs: | €26,- |
Duitse luxe
Over het algemeen waren de schuilplaatsen in de Duitse loopgraven van aanzienlijk betere kwaliteit. In de eerste linie waren de schuilplaatsen overeenkomstig met die van de geallieerden, maar in de achterste linies waren er betere, soms zelfs ronduit luxueuze, schuilplaatsen te vinden. In de Somme vallei was bijvoorbeeld een Duitse dugout van zo’n 10 meter diep, voorzien van elektriciteit en ventilatie, met houten vloeren en panelen langs de muren. Een Engelse dominee die tijdens de Slag bij Somme in 1916 een bezoek bracht aan de dugout vertelde bij terugkomst over telefoonlijnen in de schuilplaats, geverfde muren, tapijten en ramen. Uit latere kennis blijkt dat deze ramen in werkelijkheid patrijspoorten waren met spiegelend glas waardoor de illusie van een raam werd gewekt.
Het gevaar van de trench foot
Als gevolg van de erbarmelijke omstandigheden in de loopgraven ontstond er in de loop van de winter van 1914 een veelgehoorde voetklacht. Soldaten met pijnlijke tenen en voeten, zwellingen die soms tot in de benen doortrokken waardoor de mannen nauwelijks op hun benen konden blijven staan, kwamen steeds vaker voor. De medische staf zocht naar een oorzaak van deze klachten, maar verder dan ‘bevriezingsachtige symptomen’ kwam men aanvankelijk niet. In de loop van 1915 noemden de artsen de mysterieuze ziekte trench foot, ofwel loopgraafvoet. Trench foot werd veroorzaakt door aanhoudende vochtige en koude weersomstandigheden samen met een slechte hygiëne. De bloedvaten beginnen samen te trekken en reduceren de bloedtoevoer naar de benen, om meer warmte in het lichaam te behouden. Hierdoor komen er minder voedingsstoffen en zuurstof in de voeten waardoor het weefsel en de zenuwen in de voet kunnen beschadigen.
Preventiemaatregelen trench foot
Het Britse leger leed enorm door trench foot, ontstekingen aan de voeten doordat soldaten dagen, zoniet weken, met dezelfde natte sokken en laarzen door de modder ploeterden. In totaal leden er gedurende de hele oorlog 74.711 soldaten aan trench foot, hiervan stierven er 41 aan de gevolgen ervan. Met de juiste behandeling wisten de meeste soldaten volledig te herstellen, maar in sommige gevallen zorgden ontstekingen in het been ervoor dat chirurgen genoodzaakt waren voeten en benen te amputeren. Naarmate er meer duidelijkheid kwam over de oorzaken van trench foot, konden er ook preventiemaatregelen worden getroffen. De drie belangrijkste maatregelen waren: verbeteringen aan de loopgraven zodat deze droger en beter begaanbaar werden, beter schoeisel voor de soldaten en vet om de laarzen mee in te vetten tegen het water. Tegen de tijd dat de loopgravenoorlog ten einde kwam in 1917-1918 was het aantal trench foot-gevallen aanzienlijk verminderd.
Verdronken in de modder
Los van de slachtoffers die vielen tijdens gevechten en aanvallen, stierven er ook veel soldaten in de loopgraven vanwege andere redenen. Behalve de trench foot, waren ook ongedierte, modder en psychische problemen veel voorkomende doodsoorzaken. De loopgraven hadden nauwelijks afwatering. Dat zorgde ervoor dat de loopgraven bij hevige regenval konden veranderen in moddersloten, waarin soldaten zich niet meer konden bewegen. Dit had tot gevolg dat regelmatig soldaten verdronken, nadat ze urenlang hadden vastgezeten in de onwrikbare modder. De combinatie van modder en beschietingen, veroorzaakte ook regelmatig instortingen in de loopgraven, waardoor soldaten levend begraven werden.
Het Niemandsland
Tussen de linies lag het Niemandsland, een strook land waar door alle beschietingen niemand kon komen. Het Niemandsland was vol gezet met prikkeldraadversperringen en de grond was omgeploegd door alle granaatinslagen, die vaak grote kraters achterlieten. Daardoor was het terrein lastiig begaanbaar voor de soldaten. Bomen werden door de vele explosies vernield, waardoor hele bossen gereduceerd werden tot versplinterde houten stammen die zonder takken of bladeren omhoog staken. Beide partijen hadden het Niemandsland vrijwel continue onder schot. Soldaten van beide kanten hadden het bevel te schieten op alles wat er bewoog. Daardoor was het eigenlijk onmogelijk om gewonde soldaten op te halen en de lichamen van gesneuvelde soldaten te bergen. Zodoende lag het Niemandsland vol met kapotgeschoten materieel en de halfvergane lijken van gesneuvelde soldaten.
Rattenplaag
De lijklucht en slechte algemene hygiëne zorgden er bovendien voor dat er veel ongedierte in de loopgraven aanwezig was. Ratten teisterden de soldaten terwijl ze sliepen, stalen eten en knaagden aan de overblijfselen van gesneuvelde soldaten die soms vlak naast de loopgraaf lagen. De ratten veroorzaakten niet alleen ongemak en afschuw, ook waren zij drager van talloze ziekten.
De zinloosheid van de loopgraaf
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog was het duidelijk geworden dat het gebruik van loopgraven enkel zorgde voor een patstelling. Beide zijden bleven angstvallig in hun loopgraven zitten en de leefomstandigheden in de loopgraven zorgden voor zeer veel overbodige slachtoffers. De onnodige afslachting van duizenden jongemannen die al bij het ‘boven komen’ uit de loopgraaf neergeschoten werden, werd het symbool van de zinloosheid van het oorlog voeren.
Bronnen
John Ellis, Eye-Deep in Hell: Trench Warfare in World War I (New York 1989)