De opkomstplicht dwong mensen naar de stembus
Van 1917 tot 1970 had Nederland een opkomstplicht voor de verkiezingen, en dit had effect. In die periode schommelde het opkomstpercentage elke verkiezing rond de 94 procent. Na 1970 is dit percentage sterk gedaald. Waarom werd de opkomstplicht in 1970 afgeschaft?
Vanaf 1917 waren zowel bij de Eerste als Tweede Kamerverkiezingen alle stemgerechtigden verplicht om zich te melden bij een kiesbureau en te stemmen. Hierdoor zou de samenstelling van de Tweede Kamer een goede afspiegeling zijn van de bevolking, dat was het doel. Maar deze opkomstplicht betekende niet dat de burgers ook verplicht waren om te stemmen. Een blanco stem of niks invullen was ook toegestaan en niemand zou hier achter komen. Het mocht immers niet gecontroleerd worden door het stemgeheim.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Als de mensen niet kwamen stemmen, riskeerden ze een boete van enkele guldens. Als je meerdere jaren een boete had gekregen, moest je voor de rechter komen. In andere landen ging het zelfs zo ver dat je stemrecht werd afgepakt als je niet kwam stemmen, maar hier was in Nederland geen sprake van.
Punt van discussie
Na de invoering van de opkomstplicht voor alle stemgerechtigden in Nederland ontstond er wel wat onrust, niet iedereen was er namelijk blij mee. Vooral vanuit de protestantse hoek klonk er veel verzet. De christendemocratische, protestantse partij de ARP, en later ook de SGP, vond dat stemmen een individueel recht van burgers was en niet opgedrongen zou moeten worden door de overheid. Na 1918 zou ook de SDAP voorstander worden van afschaffing, de liberalen wisselden op hun beurt telkens van standpunt.
De voorstanders van de opkomstplicht waren de katholieken en de christendemocratische CHU. Zij waren van mening dat het staatsbelang zwaarder moest wegen dan het belang van het individu. Stemmen zagen zij als een publieke plicht, niet als optie.
Afschaffing opkomstplicht in 1970
Verschillende keren werd een poging ondernomen om de opkomstplicht af te schaffen. In 1967 adviseerde een commissie onder leiding van politicus Jan Berger aan de regering om de opkomstplicht af te schaffen. De mensen zouden toch wel netjes naar de stembus komen. ‘Op grond van de ervaring mag geconcludeerd worden, dat de volwassenheid van de kiesgerechtigden zo groot is geworden, dat het belang van de verkiezingen ten volle wordt beseft’, aldus de commissie destijds.
Het advies werd door het kabinet-De Jong overgenomen, die er vervolgens een wetsvoorstel van maakte. Het belangrijkste argument tegen de plicht was dat het in de praktijk vrijwel onuitvoerbaar en niet te handhaven was. Daarbij werd verondersteld dat de opkomstplicht bij de meeste mensen juist voor meer afkeer zorgde dan dat het een positieve invloed had. Het in november 1969 ingediende wetsvoorstel werd uiteindelijk op 19 februari 1970 door de Tweede Kamer aangenomen. Hiermee kwam er een einde aan de opkomstplicht in Nederland.
Opkomstplicht herinvoeren?
Sinds de afschaffing van de opkomstplicht, ligt het opkomstpercentage voor de Tweede Kamerverkiezingen ongeveer tussen de 60 en 80 procent. Dit is hoog vergeleken met andere landen, maar laag vergeleken het gemiddelde percentage van 94 procent dat we eerst hadden. Is dit een reden om de opkomstplicht weer in te voeren? Zoals het er nu naar uitziet voorlopig nog niet.
Bronnen:
Nlkiest.nl: stemplicht
Historiek,net: stemplicht
Trouw.nl: stemplicht afschaffen
Ad.nl: Tim Hofman
Afbeelding:
Wikimedia.org: CC BY-SA 3.0 nl