Gruwelijke reis van het slavenschip Zong
Grote getallen veranderen historische misdaden vaak in abstracte en onbegrijpelijke gebeurtenissen. Het zijn dan juist de kleine en persoonlijke verhalen die het toch mogelijk maken je enigszins in te leven in de gruwelijkheden van de geschiedenis. Zo geeft de reis van het slavenschip Zong een schokkende inkijk in de wereld van de 18e-eeuwse Europese slavenhandel.
Op 18 augustus 1781 voer het Britse slavenschip de Zong vanuit Ghana de Atlantische Oceaan op en zette het koers naar Jamaica. Aan boord van het relatief kleine vaartuig waren 442 Afrikaanse slaven, bijna drie keer zo veel als waar het schip voor gebouwd was. Bovendien waren er slechts zeventien bemanningsleden aan boord, waaronder kapitein Luke Collingwood. Het schip had daarnaast ook nog één passagier aan boord: Robert Stubbs, de voormalige gouverneur van Anomabu.
Nederlands slavenschip
De reden dat de Zong zo ernstig onderbemand was lag in het feit het schip kort daarvoor van eigenaar was gewisseld. De Zong was namelijk oorspronkelijk een Nederlands slavenschip geweest, de Zorg, maar op 10 februari 1781 was het voor de kust van Afrika gekaapt door een Brits oorlogsschip. Dat schip had de Zong vervolgens naar de Ghanese haven Accra gebracht, waar het schip - inclusief de lading die aan boord was, 244 slaven – per opbod werd verkocht. Op deze manier kwam het schip in handen van een groep koopmannen uit Liverpool. Onder hen was William Gregson, een investeerder die gedurende zijn leven betrokken was bij het vervoer van maar liefst 58.201 Afrikaanse slaven naar de Nieuwe Wereld.
Verzekering van slaven
In een poging zo veel mogelijk geld te verdienen aan hun riskante investering gaven de koopmannen kapitein Collingwood opdracht om in Accra nog wat extra slaven in te slaan. Vervolgens was het zaak om zo snel mogelijk het ruime sop te kiezen, want alleen als de Zong aan haar reis was begonnen, waren het schip en haar lading verzekerd. In totaal hadden de koopmannen hun investering laten verzekeren voor 8000 pond, de helft van de totale waarde. In de overeenkomst was onder meer vastgelegd dat de verzekeringsmaatschappij 30 pond uit zou keren voor iedere slaaf die de reis niet zou overleven. Deze bepaling was echter niet van toepassing op slaven die al in Accra kwamen te overlijden. Het sterftecijfer aan boord van slavenschepen was altijd al hoog en Gregson en zijn compagnons verwachtten dat dat op het overvolle schip niet anders zou zijn. Om aanspraak te kunnen maken op de verzekering was het voor hen dus zaak om zo snel mogelijk op zee te zijn. Zodoende zette de Zong op 18 augustus 1781 in alle haast en zwaar onderbemand koers richting Jamaica.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Oversteek van de Atlantische Oceaan
Het zou echter niet lang duren voor het noodlot toesloeg. Eerst vond er een kleine ruzie plaats tussen een aantal bemanningsleden, waarna de eerste stuurman James Kelsall uit zijn functie werd gezet. Vervolgens werd kapitein Collingwood ernstig ziek, met als gevolg dat de hele bevelstructuur op het schip uiteen viel. De leiding kwam hierdoor uiteindelijk in handen te liggen van Robert Stubbs, de enige passagier aan boord. De voormalige gouverneur had weliswaar enige ervaring met het varen op een schip, maar hij stond ook bekend als een dronkaard en een slechte leider. Stubbs slaagde erin de Zong over de Atlantische Oceaan te schipperen, maar vergat bij zijn aankomst in de Caraïben te stoppen op Tobago om de voedsel- en watervoorraad aan te vullen.
Slaven als goederen
Door een aantal grote navigatiefouten voer het slavenschip vervolgens ook Jamaica voorbij, waardoor eht schip weer op open zee terechtkwam. Ondertussen begon de overbevolking op de Zong langzamerhand zijn tol te eisen. Er braken ziektes uit en binnen korte tijd kwamen 7 bemanningsleden en 62 slaven te overlijden. Het resulteerde in paniek onder de resterende bemanning, die niet alleen moesten vrezen voor hun eigen leven, maar ook voor hun loon. Mocht de rest van de slaven namelijk ook ziek worden en pas na aankomst op Jamaica overlijden, dan vergoedde de verzekering niets en konden zij fluiten naar hun geld.
In deze paniekerige sfeer kwam de bemanning van de Zong tot een oplossing die ook wel omschreven kan worden als één van de meest macabere gevallen van verzekeringsfraude uit de geschiedenis. Het plan was gebaseerd op het gegeven dat slaven in principe beschouwd werden als goederen en dat het volgens de Britse wetgeving voor de bemanning toegestaan was om hun lading overboord te gooien als deze het voortbestaan van het schip bedreigde.
Overboord
Op 29 november 1781 werden de eerste 54 slaven overboord gezet. De bemanning van de Zong had bewust gekozen voor uitsluitend vrouwen en kinderen, vermoedelijk omdat deze de minste weerstand zouden bieden. De rest van de Afrikanen kon benedendeks horen hoe hun lotgenoten smeekten en schreeuwen voor hun leven. Ze boden aan gedurende de rest van de reis niets meer te zullen drinken en eten als ze in leven gelaten zouden worden, maar de bemanning ging niet in op dit aanbod. Op 1 december werden 42 mannelijke slaven de zee in geworpen, enkele dagen daarna gevolgd door nog eens 36 slachtoffers. Tien van de Afrikanen raakten vervolgens zo in paniek dat ze vrijwillig overboord sprongen.
Aankomst in Jamaica
Op 22 december 1781 kwam de Zong alsnog aan in Jamaica. Aan boord waren nog slechts 208 slaven, niet eens de helft van het aantal waarmee het schip was vertrokken uit Accra. Vrijwel direct na aankomst van hun schip dienden de investeerders uit Liverpool een claim in bij hun verzekeringsmaatschappij. Ze eisten een vergoeding voor alle verloren slaven, inclusief degenen die overboord waren gegooid. Deze laatste claim ter waarde van 4000 pond (hedendaagse waarde ca. 450.000 euro) werd afgewezen door de verzekeringsmaatschappij, met een rechtszaak tot gevolg.
Rechtszaak
Om hun acties te rechtvaardigen tegenover de rechter beweerde de bemanning van de Zong dat het noodzakelijk was geweest de slaven overboord te zetten omdat het drinkwater bijna op was. Uit later onderzoek bleek echter dat de Zong bij aankomst in Jamaica nog ruim 1.900 liter zoetwater aan boord had. Desalniettemin werden de investeerders door de rechter in het gelijk gesteld en moest de verzekeraar uitbetalen. Abolitionisten probeerden de bemanning van de Zong vervolgens nog wel te laten vervolgen voor moord, maar ook dit mislukte.
Lord Mansfield, het hoofd van de Britse rechtbank, verklaarde namelijk “Dit is een zaak van eigendom en goederen. Zwarten zijn goederen. Het getuigt van krankzinnigheid om deze eervolle en hardwerkende bemanning te betichten van moord“. Het zou nog meerdere decennia voordat de Britten en de rest van Europa de krankzinnigheid van deze redenatie in zouden zien en er een einde kwam aan de Atlantische slavenhandel.
Bronnen
- University of Michigan, Zong 1781
- Giles Milton, Good Ship Zong
Afbeeldingen
- J. M. W. Turner [Public domain], via Wikimedia Commons
- Jean-Baptiste van Loo [Public domain], via Wikimedia Commons