Het Verenigd Koninkrijk als belangrijkste Nederlandse troef tegen meer politieke samenwerking in Europa
Op 23 juni 2016 mogen de Britten zich uitspreken over het Britse EU-lidmaatschap. Het is niet uitgesloten dat de Britten de Unie de rug toekeren. Dit terwijl de Britse toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap, de voorganger van de EU, zwaarbevochten was.
In augustus 1961 vroegen de Britten het lidmaatschap voor het eerst aan, maar de Fransen lagen dwars. Nederland maakte zich juist hard voor Britse deelname. Dat was vooral uit eigenbelang: de Britse aanvraag was voor de Nederlandse regering de belangrijkste troef om meer politieke samenwerking in Europa te voorkomen. De Nederlanders gebruikten de Britten om plannen van de Franse president De Gaulle daarvoor dwars te zitten.
Europese economische samenwerking is nodig
Na 1945 waren de NAVO en de band met de Verenigde Staten de hoeksteen van het Nederlandse buitenlandse beleid. De economische situatie vroeg echter ook om meer Europese samenwerking, omdat het belang van Europa voor de Nederlandse export toenam. Nederland zag al snel in dat de overdracht van bevoegdheden (supranationaliteit) aan onafhankelijke Europese instellingen noodzakelijk was. Economische integratie kon niet worden verwezenlijkt als elke stap afhankelijk was van afzonderlijke regeringen.
Titel: | 'Ruggen recht, heren!' - Hoe de Nederlandse christen-democraten het tegenover hun Duitse geestverwanten aflegden in het debat over het profiel van de Europese Volkspartij |
Auteur: | Alexander van Kessel |
ISBN: | 9065507493 |
Uitgever: | Verloren |
Prijs: | €39,- |
Uitbreiding van de economische samenwerking in Europa
Nederland ondertekende daarom in 1957 het Verdrag van Rome. Samen met België, Luxemburg, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Italië stond Nederland daarmee aan de wieg van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Het nieuwe verdrag zorgde voor verdere uitbreiding van de economische samenwerking, met onder meer een gemeenschappelijke markt en een onafhankelijke Europese Commissie.
Europese integratie beperken tot de economie
Voor het Verenigd Koninkrijk was dit alles een stap te ver. Het land wilde geen bevoegdheden overdragen en vertrouwde op het Britse Rijk en zijn Commonwealth. Het werd tot verdriet van Nederland geen lid van de EEG. De Britten waren trouwe bondgenoten van de Verenigde Staten. Britse deelname aan de EEG was in Nederlandse ogen het beste middel om te voorkomen dat het ‘Europa van de Zes’ een onafhankelijkere rol op het wereldtoneel zou gaan spelen of – erger nog – een blok zou vormen op het Europese continent. Als er al een gemeenschap bestond die zich tot een politieke instelling zou moeten ontwikkelen, dan was dat de Atlantische gemeenschap volgens Nederland. Europa was er voor de vrijhandel: de Europese samenwerking moest zich beperken tot economische integratie.
De Gaulle wil een Europa van Staten
Toen verscheen De Gaulle ten tonele. De Franse generaal die in 1956 tijdens een interview had gezegd: “Natuurlijk kunnen wij op onze stoelen springen als berggeiten en roepen ‘Europa, Europa, Europa!’ Maar dat leidt tot niets en dat betekent niets.” In mei 1958 was De Gaulle als president opnieuw aan het hoofd van de Franse regering gekomen. Hij had een grote afkeer van het overdragen van bevoegdheden. Voor de Franse president kon Europese politieke samenwerking alleen gebaseerd zijn op samenwerking tussen de staten. Uiteindelijk moest dat leiden tot een sterk Europa dat niet meer afhankelijk was van de Verenigde Staten. Daarmee kwam De Gaulle lijnrecht tegenover de Nederlandse regering te staan.
Jan de Quay (1962)
Regulier topoverleg tussen de Zes van Europa
De Gaulle ging voortvarend te werk. Hij lanceerde in september 1960 zijn plan voor een Europese Politieke Unie (EPU): regulier topoverleg tussen de zes landen van de EEG over politiek, economie, cultuur en defensie. Daardoor zou Europa als één sterke partij kunnen optreden. Nederland zag er niets in. Volgens premier Jan de Quay diende “alles wat zou kunnen leiden tot een verzwakking van de NAVO, en in het bijzonder van de nauwe samenwerking met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, te worden afgewezen”. De overige EEG-landen waren echter minder negatief. De Gaulle besloot daarom in februari 1961 een topconferentie van de Zes in Parijs te beleggen.
Een studiecommissie tot St. Juttemis
Nederland koos tijdens deze conferentie voor een vertragingstactiek. Minister Luns van Buitenlandse Zaken stelde voor een speciale commissie onderzoek te laten doen. Deze studie mocht van Nederland tot St. Juttemis duren. Ook moest het Verenigd Koninkrijk meedoen. Volgens Luns was de beslissende factor “dat wij vonden en vinden dat de Zes een te klein romp-Europa vormen om de macht te vormen die het Europa van de toekomst behoort te zijn. Wij zijn Europa niet. Wij zijn maar zes Europese landen. Maar met Engeland en anderen erbij begint het ten minste ergens op te lijken.” De Nederlandse opzet slaagde: in Parijs werd een speciale onderzoekscommissie in het leven geroepen. De Fransman Fouchet werd voorzitter.
Nederland lijkt te verliezen
Nederland bleef zich inzetten voor Britse deelname. Een weifelende verklaring van de Britten dat ze eventueel wel openstonden voor een uitnodiging voor de commissie maakte echter geen indruk op de overige lidstaten: de Britten moesten eerst maar lid worden van de EEG. Nederland stond daardoor volledig geïsoleerd in de onderzoekscommissie en trok aan het kortste eind. Op de volgende topconferentie in Bonn in juli 1961 werd besloten tot Europese politieke samenwerking. De commissie-Fouchet werd gevraagd een verdrag op te stellen voor een EPU.
Charles de Gaulle (1961)
Alleingang van De Gaulle
Ondertussen was de internationale positie van het Verenigd Koninkrijk veranderd. Het Britse Rijk viel niet lang na de Tweede Wereldoorlog snel uiteen en de banden binnen de Commonwealth werden steeds losser. Vanwege het succes van de EEG, vroeg het Verenigd Koninkrijk op 1 augustus 1961 om toetreding. Ondanks verwoede pogingen van Luns om het politieke verdrag uit te stellen zolang de toetredingsonderhandelingen liepen, ging de commissie-Fouchet door met haar werk. Nederland bleef tijdrekken, terwijl andere lidstaten stukje bij beetje de inhoud van De Gaulles plan wijzigden. Dat was voor De Gaulle echter reden om in te grijpen. Het concept-verdrag van de commissie-Fouchet had zijn oorspronkelijke plannen te veel verwaterd, waardoor het niet meer beantwoordde aan zijn ideeën. De Gaulle bracht in een nieuw voorstel alles terug naar zijn oorspronkelijke uitgangspunten. Dat was tegen het zere been van de overige lidstaten. Er volgde een periode waarin nieuwe plannen werden gesmeed en Frankrijk de Britse toetredingsonderhandelingen begon te frustreren.
De Britten nemen stelling
Het Verenigd Koninkrijk zat door deze patstelling in een lastig parket. Zo lang De Gaulle zijn zin niet kreeg met de vorming van een politieke unie, zou hij het Britse EEG-lidmaatschap blijven blokkeren. Tegelijkertijd zouden de overige lidstaten de politieke unie tegenhouden zo lang de Britse deelname aan de EEG niet zeker was. Toen kwam de kans waarop Nederland had gewacht. In april 1962 verklaarde de Britse minister van Buitenlandse Zaken Heath dat zijn regering betrokken wilde worden bij de onderhandelingen over de politieke samenwerking. Iedereen kon zien dat het vanaf dat moment onaanvaardbaar was om te onderhandelen over een verdrag over politieke samenwerking, terwijl een van de aanstaande ondertekenaars niet mee mocht doen. Het was het definitieve einde van de onderhandelingen.
Geen winnaars
Tijdens een roemruchte persconferentie op 14 januari 1963 sprak De Gaulle zijn veto uit tegen Britse toetreding. De diplomatieke strijd tussen de Nederlandse regering en De Gaulle kende in de jaren zestig geen winnaars: er kwam geen Britse toetreding, maar ook geen politieke samenwerking. Verdere stappen daarvoor werden pas later gezet: in 1973 mocht het Verenigd Koninkrijk toetreden tot de EEG en politieke samenwerking werd in 1992 officieel vastgelegd in het Verdrag van Maastricht.
<h3>Bronnen</h3>
Luns: ‘Ik herinner mij’: vrijmoedige herinneringen van Mr. J.M.A.H. Luns zoals verteld aan Michel van der Plas (Leiden 1972).
Nijenhuis, H., Nee tegen De Gaulle; de Nederlandse tactiek in de onderhandelingen over een politieke unie 1960-1962, in: <em>Internationale Spectator</em> 41 (1987) blz 41-49.
Segers, M., Reis naar het continent. Nederland en de Europese Integratie, 1950 tot heden (Amsterdam 2013).
Segers, M., De Gaulle’s Race to the Bottom: The Netherlands, France and the Interwoven Problems of British EEC Membership and European Political Union, 1958-1963, in: <em>Contemporary European History</em> 19, 2 (2010) blz 111-132
Wesseling, H.L., De man die nee zei. Charles de Gaulle 1890-1970 (Amsterdam 2012).
<h3>Afbeeldingen</h3>
Wikimedia Commons <a href="https://commons.wikimedia.org/wiki/Category:Charles_de_Gaulle_in_1961?us... target="_blank">De Gaulle</a>
Wikimedia Commons <a href="https://commons.wikimedia.org/wiki/Category:Treaty_of_Rome?uselang=nl#/m... target="_blank">Verdrag van Rome</a>
Wikimedia Commons <a href="https://commons.wikimedia.org/wiki/Category:Jan_de_Quay?uselang=nl#/medi... target="_blank">Jan de Quay 1962</a>