Hoe de Indianen ontdekten dat de Spanjaarden sterfelijk waren
De aankomst van de eerste Europeaanse kolonisten in Amerika betekende een waar spektakel voor de inheemse bewoners. De blanke mannen met hun grote schepen, briesende paarden en vuurspuwende wapens moesten wel goden zijn, zo redeneerden de Indianen. Na enkele jaren van gruwelijke uitbuiting begonnen sommige stamleden echter te twijfelen aan deze onschendbare status van de Spanjaarden. Maar hoe test je de onsterfelijkheid van een ‘god’?
In september 1493 nam de Spaanse ontdekkingsreiziger en conquistador Juan Ponce de León samen met 1200 anderen deel aan de tweede expeditie van Christoffel Columbus naar de Nieuwe Wereld. Enkele jaren na zijn aankomst in de Caraïben (vermoedelijk tussen 1506 en 1508) zette hij voor het eerst voet op het eiland Borinquen, het hedendaagse Puerto Rico. Daar werd de Spanjaard begroet door Agüeybaná (De Grote Zon), het Cacique (opperhoofd) van de inheemse Taíno stam.
Begroetingsritueel van de Taíno
Zoals de oude Taíno tradities het voorschreven werd Ponce de León hartelijk ontvangen door de Indianen. Het begroetingsritueel bestond onder meer uit het uitwisselen van voornamen en het sluiten van een ceremoniële vriendschap. Vervolgens gaf Agüeybaná de Spanjaarden een uitgebreide rondleiding over het eiland en overlaadde hij hen met geschenken. De Cacique was zelfs zo onder de indruk van zijn gasten dat hij Ponce de León toestemming gaf om zijn moeder te bekeren tot het christendom en haar een nieuwe naam te geven: Inés. Dankzij deze onderdanige houding van het stamhoofd bleef de vrede tussen de Indianen en de kolonisten bewaard.
Uitbuiting
Ponce de León
De Spanjaarden kwamen echter al snel tot de conclusie dat zij hun ‘goddelijke status’ onder de Taíno eenvoudig konden misbruiken voor hun eigen gewin. Met het grootste gemak slaagden zij erin om de Indianen ervan te overtuigen dat zij hun wapens, huizen, goud en vrouwen af moesten staan om hen gunstig gestemd te houden. Toen de Taíno vervolgens al hun rijkdommen hadden vergeven besloten de Spanjaarden de uitbuiting nog een tandje op te schroeven. Zonder veel weerstand joegen Ponce de León en zijn mannen de Indianen de goudmijnen in, waar zij vaak gedwongen werden te werken tot ze er bij neervielen.
Bartolomé de las Casas
De gruwelijke behandeling van de inheemse bewoners door de Spanjaarden werd later uitgebreid beschreven door de Dominicaanse monnik Bartolomé de las Casas (1484-1566): “De Spanjaarden, gezeten op hun immense paarden en bewapend met lansen en zwaarden, keken met de grootste minachting neer op de Indianen. Ze doodden vrouwen en kinderen alsof het mannen waren en sloten onderling weddenschappen af over de vraag wie zijn vijand het meest effectief kon doden of wie er het beste een Indiaan kon onthoofden.” De Taíno hadden zwaar te lijden onder deze praktijken, maar wat konden zij beginnen tegen goden?
Agüeybaná II
Na enkele jaren vond Agüeybaná II, de zoon en opvolger van het in 1510 overleden opperhoofd Grote Zon, dat de maat vol was en dat er actie ondernomen moest worden. Het nieuwe Cacique gaf zijn mannen daarom de opdracht om de onsterfelijkheid van de Spanjaarden op de proef te stellen door een poging te doen één van hen te vermoorden. De ongelukkige uitverkorene was Diego Salcedo, een relatief laag geplaatste Spaanse soldaat die dienst deed als boodschapper. Op een zonnige zomerdag werd hij besprongen door een groep Taíno en de rivier Rio Grande de Añasco in gesleept.
Diego Salcedo
Standbeeld van Agüeybaná II
Hoe Salcedo in zijn eentje bij de rivier terecht was gekomen is niet helemaal duidelijk. Sommige overleveringen vertellen dat hij er naar toe werd gelokt met een verhaal over een meer vol naakte Taíno vrouwen die seks met hem wilden hebben. Andere versies stellen dat hij met een entourage van inheemse bewoners op weg was naar San Juan om een belangrijke boodschap te bezorgen. De verhalen mogen dan verschillen over hoe de val precies in elkaar zat, over het resultaat zijn ze wel eenduidig: Salcedo belandde met zijn hoofd onder water en een paar Taíno handen in zijn nek die hem daar enkele minuten stevig op zijn plaats hielden.
Sterfelijk
Na afloop van de moordpartij realiseerden de Indianen zich pas wat zij gedaan hadden en sloegen ze in paniek op de vlucht. Pas enige tijd later durfden ze terug te keren naar het plaats delict, waar het lichaam van Salcedo nog altijd levenloos in het water dreef. Toch waren de Taíno nog niet overtuigd van het feit dat de Spanjaard definitief dood was. De kolonisten hadden hen namelijk verhalen verteld over de heilige Jezus Christus, die drie dagen na zijn overlijden weer uit de dood was herrezen.
Dagenlang bleven de Taíno daarom op een veilige afstand het lichaam van Salcedo in de gaten te houden. De enige beweging die het lijk van de Spanjaard in die periode nog vertoonde was echter het opzwellen van zijn organen in de warme zon. Na de derde dag durfden de Indianen daarom terug te keren naar Agüeybaná II met een verlossende boodschap: de Spanjaarden waren wel degelijk sterfelijk. Nog geen jaar later kwamen meer dan 10.000 Taíno op Borinquen in opstand tegen het koloniale gezag. Helaas bleken de vuurspuwende wapens van de sterfelijke Spanjaarden nog altijd te sterk voor de Indianen en werd de rebellie hardhandig neergeslagen door de conquistadores.
<h3>Bronnen</h3>
<p>- Katrina Templeton, <a href="http://www.ocf.berkeley.edu/~katster/Hist16p.htm">Trail of Tears</a><br />- Cathy Brain, <a href="http://www.spatial.maine.edu/~onsrud/Landtenure/CountryReport/PuertoRico... Tenure report...</a> (PDF)<br />- Gentlemangler, <a href="http://thegentlemanangler.com/historic-tales/how-spaniards-were-found-to... Spaniards were (...)</a></p>
<p> </p>
<p><strong>Afbeeldingen</strong><br />- Wikimedia Commons</p>