Middeleeuwen geen periode van stilstand en achteruitgang
De middeleeuwen (500-1500) of ‘dark ages’ worden in de geschiedschrijving vaak neergezet als een periode van stagnatie, waar religie in plaats van ratio de boventoon voerde. De middeleeuwen zouden een rare, achterlijke periode zijn als een soort intermezzo tussen de Romeinse tijd en de Renaissance. Dit beeld heeft echter meer te maken met de geschiedschrijving dan met wat er werkelijk in de middeleeuwen gebeurde.
Na de val van het Romeinse Rijk in 476 raakte Europa in handen van Germaanse en Frankische stammen. De bekendste en meest succesvolle Frankische koning was ongetwijfeld Karel de Grote. Hij zorgde voor een enorme uitbreiding van zijn grondgebied en verplichtte zijn onderdanen zich tot het christendom te bekeren. Hiermee gaf hij de religie in de middeleeuwen een belangrijke impuls. De dominantie van de katholieke kerk resulteerde in veel geweld, waaronder de kruistochten en de reconquista, maar het had ook zo zijn voordelen en ontstond de zogenaamde Karolingische Renaissance, een periode van bloei in de kunst en wetenschap.
Kloosters als centrum van kennis
Doordat de kerk veel geld en macht had, was het voor monniken in kloosters mogelijk om boeken en teksten te bestuderen. De kloosters groeiden dan ook uit tot belangrijke centra van cultuur, wetenschap en kennis. Later kwamen de kathedraalscholen op, die vaak uitgroeiden tot de eerste universiteiten ter wereld. Verder was er veel kennis op het gebied van bijvoorbeeld de sterrenkunde en stond de rede hoog in het vaandel bij wetenschappers en geleerden, die zaken als de boekdrukkunst uitvonden en ontdekkingen deden in de fysica.
Innovatie
Met het aanbreken van de hoge middeleeuwen - vanaf ongeveer het jaar 1000 - kwam er een (tijdelijk) einde aan de vele machtstrijden tussen vorstendommen en stammen en was er ruimte voor ontwikkeling. Zo werden landbouwtechnieken verfijnd en nam de productiviteit toe. Niet alleen het platteland ontwikkelde zich, ook de steden groeiden door de stijgende welvaart. Architectuur begon een belangrijke plek in te nemen in de stedelijke omgeving en dit resulteerde in de bouw van indrukwekkende kerken en overheidsgebouwen. Ook de infrastructuur verbeterde aanzienlijk, wat de handel tussen verschillende streken en landen bevorderde. Later werden veel problemen op de middeleeuwen afgeschoven, terwijl ze niet per se uitkomsten van deze periode waren. Zo was de heksenjacht bijvoorbeeld op zijn hoogtepunt tijdens de Renaissance, niet tijdens de middeleeuwen.
Benaming
Dat de middeleeuwen zo’n slechte naam hebben is vooral te danken aan de denkers en filosofen van de 17e en 18e eeuw. Zij zagen religie als het tegenovergestelde van de door hen zo gekoesterde rede. Kant en Voltaire lieten zich bijvoorbeeld uitermate negatief uit over de middeleeuwen en onder deze invloed ontstond het beeld van de middeleeuwen als ‘tussenperiode’ tussen de antieke tijd en de Verlichting. Mede doordat er aanvankelijk weinig geschreven bronnen bekend waren uit de periode tastten wetenschappers letterlijk in het duister over de middeleeuwen, vandaar ook de term ‘dark ages’. Tegenwoordig wordt deze term nauwelijks meer gebezigd in de wetenschap. Al in 1919 rekende de Nederlandse historiscus Huizinga af met dit beeld in zijn belangrijke boek Herfsttij der Middeleeuwen. Zeker voor de hoge en late middeleeuwen is het beeld bijgesteld van vieze, achterlijke tijd van verval en krijgen de vernieuwingen en innovaties van de middeleeuwen meer aandacht.
Meer lezen over de herkomst van het idee dat de middeleeuwen een tijd van stagnatie waren? Jef Janssens, die zo'n beetje alles van de middeleeuwer en zijn denkwereld weet, laat in Geschiedenis Magazine 3 van 2019 zien waar zulke uitspraken vandaan komen.