Nederlanders in China eind 19e eeuw
Niet alleen zijn er China towns in Europese steden, omgekeerd zijn er ook ‘Europese towns’ in China. In de buitenwijken van Shanghai kwam de Spaanse fotograaf Pablo Conejo een stedelijk project in aanbouw tegen. De architectonische stijlen van Europa zijn er nagebootst, waaronder die van Nederland. Met nagebouwde bruggetjes, grachtenpanden en molens lijkt het net klein Nederland. De Nederlandse invloed op China begon vooral in de 19e eeuw, toen de Europese mogendheden het oude keizerrijk overrompelden.
Naast de grote bekende kolonies van Nederlands-Indië en Zuid-Afrika was Nederland tevens actief in andere delen van de wereld. Zo trad Nederland militair op in Venezuela en behield zij haar banden met de Caribische kolonies. Minder opvallend waren de vorderingen die Nederland boekte in het Hemelse Rijk eind 19e eeuw. Gedurende deze periode leek China ten onder te gaan en werd het aangetast door de Frankrijk, Engeland, Japan en Rusland.
De Nederlanders waren er snel bij om van deze neergang te profiteren. Fridolin Knobel werd de belangrijkste diplomatieke figuur voor Nederland in China. Hij was minister-resident van de Nederlandse ambassade in Peking van 1896 tot 1902. De man was zeer bedreven in het bevorderen van de Nederlandse handelsbelangen. Hij opperde om net als andere naties territoria en havensteden voor Nederland te bemachtigen. Zijn beeld over de Chinezen was kenmerkend voor het imperialistische gedachtegoed van de 19e eeuw: “merkwaardige volkstafereelen, publieke wanordelijkheid (...) de buigzaamheid der bevolking waar winstbejag in het spel is. Een der merkwaardigste gevolgen van die zenuwloosheid is dat de Chinees, onder welke omstandigheden ook, kan slapen.”
De redenen dat Nederland zich betrokken voelde bij de gang van zaken in China, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Spanje of België, zijn als volgt. In de eerste plaats was China van groot belang voor de koeliewerving. Schepen vol Chinese landarbeiders vertrokken vanuit de havens van Zuid-China naar Nederlands-Indië om de plantages van arbeid te voorzien. Ten tweede was er een politiek-geografische motivatie om op te treden in China. Door de nabijheid van Nederlands-Indië kon Nederland zich gemakkelijk militair mobiliseren. Bovendien gaf het velen het gevoel dat Nederland wel moest optreden in China, omdat er anders zwakheid uitgestraald werd. Het had ertoe kunnen leiden dat de andere mogendheden zouden aasgieren op de Nederlandse bezittingen en China volledig voor zichzelf zouden opeisen. T
ijdens de Bokseropstand (1899-1901) werden er Nederlandse oorlogsschepen en marine pelotons naar China gestuurd om Knobel en zijn medewerkers te beschermen tegen het geweld van opstandige Chinezen. Na de opstand werd er een protocol opgesteld. Nederland genoot van forse herstelbetalingen door de Chinese overheid. De mogendheden besloten om China niet in te lijven of op te delen, maar onafhankelijk te laten. Dit is precies wat Nederland wilde, zo konden Hollandse kooplieden profiteren van de Chinese markt, zonder dure middelen te hoeven gebruiken voor het inrichten en bezetten van een nieuw koloniaal grondgebied.