Recensie: Franka Maubach en Christina Morina (eds) – Das 20. Jahrhundert erzählen

De Koude Oorlog was een strijd die voor een belangrijk deel op het culturele vlak werd gevoerd. Niet alleen concurreerden twee militaire supermachten met elkaar, twee diametraal tegenovergestelde wereldbeelden vochten eveneens om het grote gelijk. Deze botsing van ideologieën liet ook de geschiedwetenschap niet onberoerd. In Das 20. Jahrhundert erzählen is te lezen hoe historici in het naoorlogse Duitsland aan beide kanten van de muur geschiedenis beleefden en schreven.

Door Koen Smilde

Hoewel de initiatiefneemsters Franka Maubach en Christina Morina als Herausgeber op de omslag prijken, benadrukken de twee Duitse historici dat het boek een collectief werk is en niet als een bundel met losse artikelen gezien moet worden. Het is daarom fijn dat in de heldere inleiding de opzet van het boek vakkundig uiteengezet wordt. Twee begrippen staan hier centraal: Erfahrung en Resonanz. Het eerste stelt de vraag naar de (levens)ervaring van de historicus. Geschiedschrijvers zijn altijd standplaatsgebonden. Vooral degenen die zich met eigentijdse geschiedenis bezighouden kunnen zich moeilijk hieraan onttrekken. Resonanz draait om de weerklank die het werk van de West- en Oost-Duitse historici aan beide kanten van de muur vond. Het begrip omvat zowel contacten, debatten en controversen tussen historici als meer indirecte uiteenzettingen, die zich op het vlak van de ideeëngeschiedenis afspelen.

Ieder hoofdstuk behandelt een casus, die door de auteur in kwestie naar eigen inzicht uitwerkt is. De gekozen thema’s draaien om kernmomenten in de Duitse twintigste-eeuwse geschiedenis. In chronologische volgorde: de Eerste Wereldoorlog, de Novemberrevolutie, de opkomst van het nationaalsocialisme, de Tweede Wereldoorlog, de Holocaust, het gedeelde Duitsland, de bouw van de Muur en de val van de Muur. Steeds is de vraag hoe historici in de twee Duitslanden van na 1945 tot hun verklaringen en interpretaties van deze gebeurtenissen kwamen.

Extreme ervaringen

De vraag naar ervaring vraagt om een nauwgezette bestudering van de levenswandel van de historicus. De auteurs zijn daarom gezegend met het feit dat historici graag hun memoires op papier zetten en putten rijkelijk uit zowel gepubliceerde als ongepubliceerde herinneringen. Daarnaast kunnen ze voor de ervaringen van de Oost-Duitsers bogen op nog een boeiende bron: de akten van het Ministerium für Staatssicherheit. Uit de Stasi-akten blijkt bovendien de soms aanzienlijke mate waarin de DDR-historici met het regime vervlochten waren. Maar, zoals Morina en Maubach benadrukken, de documenten tonen ook de ‘handelingsruimte’ die bestond in de DDR.

De inkijk in de biografieën van de Duitse historici zorgt voor boeiende leesstof, want de meesten van hen waren Zeitzeugen van de turbulente eerste helft van de twintigste eeuw. Zo laat de geschiedenis van Wolfgang Ruge, geromantiseerd in het boek In Zeiten des abnehmenden Lichts van zijn zoon Eugen, zich bijna lezen als een spannend boek. Na het aan de macht komen van Hitler in 1933 vluchtte hij naar de Sovjet-Unie, waar hij na de Duitse inval als interne vijand naar een strafkamp gedeporteerd werd. Toen hij na de oorlog terug kwam in de Duitsland had deze ervaring hem niet, zoals je zou verwachten, tot anticommunist gemaakt, maar werd hij een voorvechter van de opbouw van het ‘ware socialisme’ in de DDR. De extreme ervaringen in zijn leven zorgden ervoor dat imperialisme en militarisme als de veroorzaker van ellende zag en dit dientengevolge in zijn verklaringsschema van de geschiedenis inpaste. Omgekeerd leidde het uitblijven van de utopische vergezichten die de DDR-leiding beloofde ervoor dat Ruge zich losweekte van de dogmatische geschiedopvatting van het regime.

Raakvlakken

Andersom kwamen historici met tegengestelde ervaringen en achtergronden soms tot gelijkaardige conclusies. Dit wordt zichtbaar gemaakt in Matthew Stibbes hoofdstuk over de Fischerkontroverse. De toentertijd gewaagde these van de West-Duitser Fritz Fischer dat Duitsland niet alleen voor de Tweede Wereldoorlog, maar ook voor de Eerste de Alleinschuld droeg, sloot tot op bepaalde hoogte aan bij de DDR-versie, waarin imperialisme de hoofdschuldige was. Dit maakte uitwisseling van tussen de twee kampen mogelijk en Fischer deed zelfs archiefonderzoek in de DDR.

Een ander boeiend hoofdstuk is van de hand van Annette Leo. Zij vertelt over ‘twee manieren om de Holocaust te beschrijven’. Aan de hand van het werk van Hans Mommsen en Kurt Pätzold laat zij zien hoe zij via verschillende wegen tot deels overeenkomstige conclusies kwamen. Pätzold vertrok vanuit het klassieke marxistische verklaringsschema van de Tweede Wereldoorlog. Volgens de zogeheten ‘Dimitrov-these’ was het fascisme (nationaalsocialisme) het laatste stadium van het kapitalisme, waarin de heersende klasse met geweld probeert de macht in handen te houden.

De moord op de Europese Joden is altijd moeilijk in te passen geweest in dit schema en wanneer hierover gesproken werd, kreeg het veelal een materialistische interpretatie: de Joden werden van hun goederen beroofd om zo de oorlog te financieren. Om te verklaren waarom de nazi’s in 1941 van vervolging en uitsluiting overgaan tot massamoord benadrukt Pätzold de ‘extreem reactionaire krachten van het imperialisme’ wier oorlogsdoelen de moordmachine in werking zetten. Deze these sluit tot op zeker hoogte aan bij de functionalistische uitleg van Mommsen, waarin de genocide niet vanaf het begin al gepland was, maar het resultaat was van een ‘cumulatieve radicalisering’.

Botsingen

Toch bleven uitwisselingen tussen historici in Oost- en West-Duitsland beperkt. Zeker waar het de geschiedenis van na 1945 betrof was het bijna onmogelijk raakvlakken te vinden. De West-Duitsers keken neer op geschiedschrijving in de DDR, die zij als ideologisch vooringenomen zagen. Tegelijkertijd diende de geschiedschrijving in het westen vaak legitimering van de Bondsrepubliek, hoewel dit natuurlijk een andere verhouding was dan de vervlechting van de DDR-historici met het SED-regime. Waar de West-Duisters vooral geringschattend naar het oosten keken, was afbakening van de westerse ‘bourgeois’ historici een belangrijk deel van de DDR-identiteit.

Bovendien stonden de wetenschappelijke praktijken in oost en west haaks op elkaar. Een goed voorbeeld geeft Christina Morina in haar hoofdstuk over de Tweede Wereldoorlog in de Duitse geschiedschrijving. Beide kampen hadden verschillende behoeften en stelden daarom andere vragen. In West-Duitsland ging het vooral om de vraag hoe het fout had kunnen gaan en stond de ‘genezing van de natie’ voorop, terwijl in de DDR alles om preventie van een derde wereldoorlog draaide. Dit hing samen met hoe de oorlog in de levens van de historici had ingegrepen. Voor iemand als de West-Duitser Andreas Hillgruber was de oorlog een persoonlijke catastrophe, die leidde tot verlies van zijn geboortegrond in Oost-Pruisen. Voor Oost-Duitsers die zichzelf voornamelijk als antifascisten zagen, was stond ‘mei 1945’ in het teken van een overwinning.

Besluit

Das 20. Jahrhundert verstehen bevat nog veel meer interessante observaties en verhalen dan hierboven beschreven zijn. Het is een boeiende inkijk in het metier van Duitse historici tijdens de Koude Oorlog, maar het scherpt ook de blik op de eigen praktijk als historicus en is daarom een waardevolle toevoeging aan de historiografiegeschiedenis in het algemeen. Daarnaast laat het zien hoe rijkgeschakeerd de geschiedschrijving in de DDR kon zijn en het is een verdienste dat de Oost-Duitse Historikerzunft als meer dan een spreekbuis van de SED wordt neergezet.

Bijzonder zijn met name de levensschetsen die het boek bevat. Annette Leo en Christoph Klessmann konden daarbij zelfs uit eigen ervaring putten, wat voor interessante leesstof zorgt – en de vraag oproept naar hún Erfahrung. In alle hoofdstukken reflecteren de auteurs bovendien uitgebreid op hun bronmateriaal en ze zijn zich duidelijk bewust van de methodologische problemen bij het lezen van autobiografieën, met name hoeden ze zich voor de biographical fallacy, en gekleurde bronnen als de Stasi-aktes. De comparatieve aanpak maakt bovendien inzichtelijk dat bepaalde gebeurtenissen afhankelijk van de levenservaring verschillend geïnterpreteerd worden. Wel zorgt het toepassen van close reading ervoor dat de bevindingen van de auteurs vooral betrekking hebben op individuen, maar het boek telt voldoende voorbeelden om voorzichtig algemenere uitspraken te doen.

Al bij al is dit boek een bijzonder doorwrochte studie. Voor liefhebbers van de twisten van Duitse historici is dit een welkome aanvulling op de bestaande historiografieën, daar deze zich vaak exclusief op de debatten binnen de Bondsrepubliek richten.

Franka Maubach en Christina Morina (eds.), Das 20. Jahrhundert verstehen. Zeiterfahrung und Zeiterforschung im geteilten Deutschland (Wallstein Verlag, Göttingen 2016).

Koen Smilde (1985) studeerde geschiedenis in Rotterdam, Wenen en Amsterdam. Momenteel legt hij de laatste hand aan zijn researchmasterscriptie. Zijn interesse gaat onder meer uit naar de twee totalitaire ideologieën van de twintigste eeuw en de omgang met hun erfenis. 

Dit stuk verscheen eerder op de website van Jonge Historici. Op de hoogte blijven van onze publicaties en activiteiten? Kijk dan hier:

www.jongehistorici.nl
Facebook.com/jongehistorici

https://issuu.com/jongehistorici

Twitter: @JongeHistorici

Partners: 

Landen: 

Tijdperken: 

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief. 

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.