Woonwagenkampen in Nederland
Bij de verplaatsing van een woonwagenkamp in Eindhoven heeft de gemeente vijf jaar lang fouten gemaakt, maakte wethouder Staf Depla op 15 januari 2013 bekend. Een groot deel van de betaalde kosten lijkt niet te traceren en de gemeente schat dat zeker een miljoen euro aan gemeenschapsgeld is verspild. Woonwagenkampen vormen sinds het begin van de 20e eeuw een probleem voor gemeenten en de overheid.
Er zijn altijd al mensen geweest die voor hun inkomsten niet aan één plaats gebonden waren. Handelsreizigers, messenslijpers en kermispersoneel trokken rond, op zoek naar klanten en afzetgebieden. Tot in de 19e eeuw overnachtten deze ‘reizigers’ of ‘zwervers’ in herbergen en boerenschuren. Tegen het einde van de 19e eeuw werden er wagens ontwikkeld die groot en sterk genoeg waren om het gezin en de inboedel te vervoeren. Steeds meer reizigers gingen deze wagens gebruiken als mobiele woning. De overgang naar reizen met een woonwagen ging niet heel snel: in 1889 werden bij een volkstelling in Nederland nog slechts 93 woonwagens geregistreerd.
Vergunning
Begin 20e eeuw ging de ontwikkeling sneller en kwamen wagens die tegenwoordig bekend staan als ‘Pipo-wagens’ in opmars. Het aantal woonwagenbewoners groeide in rap tempo en de Nederlandse overheid wist zich geen raad met deze groep mensen zonder vaste verblijfplaats. In 1918 werd met de Wet op Woonwagens en Woonschepen geprobeerd het aantal woonwagens terug te dringen. Wagens moesten aan bepaalde eisen voldoen om aan een vergunning te komen, en alleen dan mocht de reizigersgroep zich vestigen op een door de gemeente toegewezen stuk grond. Deze legale woonwagenterreinen werkte de groei van woonwagengroepen echter alleen maar in de hand.
Zigeuners in de Tweede Wereldoorlog
In de jaren ’30 werd door de Nederlandse Administrateur voor de Grensbewaking en Vreemdelingendienst, F. van der Minne, de fout gemaakt alle reizigers aan te duiden als zigeuners. Hij wilde naar eigen zeggen alle ‘ongewenste buitenlanders’ registreren en richtte daarom de zogenaamde Zigeunercentrale op. Ook de van oorsprong Nederlandse woonwagenbewoners kregen het etiket zigeuner opgeplakt. Wel werd er onderscheid gemaakt tussen Nederlandse - en buitenlandse zigeuners. In de Tweede Wereldoorlog werd dit onderscheid van levensbelang, omdat de Nederlandse politie in opdracht van de bezetter alle buitenlandse zigeuners moest oppakken en afvoeren. Uiteindelijk werden er 211 zigeuners afgevoerd, van wie er slechts 31 na de oorlog terugkeerden.
Uitkering
Na de oorlog hervatten de meeste woonwagenbewoners het reizende leven. Velen moesten opnieuw beginnen, omdat de wagens in de oorlog van ze afgenomen waren. Inkomsten verkregen ze op dezelfde manier als voor de oorlog; als handelsreiziger, schoenlapper of als tijdelijke kracht op een boerenbedrijf. Eind jaren ’60 kwam er een einde aan het rondtrekken van de zigeuners. De woonwagens werden geplaatst in grote kampen, waar de bewoners zich vaak definitief vestigden. Dit maakte een einde aan de mogelijkheid zelfstandig voor een inkomen te zorgen, waardoor veel kampbewoners in de jaren ’70 en ’80 afhankelijk werden van een uitkering.
Gemeenten weten nog steeds niet goed hoe ze moeten omgaan met woonwagenkampen. De nieuwste plannen zijn om de kampen kleiner te maken en te verspreiden over een regio, om interactie met ‘gewone burgers’ te stimuleren.