Byzantium en het Westen
Een moeizame relatie. De verhouding tussen Byzantijnen en Latijnen liet te wensen over. Men schreef over elkaar in stereotypen. De geleerdheid van de Grieken was in het westen beroemd, hun onbetrouwbaarheid daarentegen berucht. De Byzantijnen van hun kant beschouwden de inwoners van West-Europa als barbaren. De stad Constantinopel en de Byzantijnse kunst oogsten echter alom bewondering.
Krijnie Ciggaar
Er is weinig bekend van reacties in het westen toen Constantijn de Grote in 330 de hoofdstad van het Romeinse Rijk van Rome verplaatste naar een kleine nederzetting aan de Bosporus, op de grens tussen Europa en Azië: Constantinopel, hoofdstad van het Byzantijnse Rijk. Het christendom, de nieuwe staatsgodsdienst en de nieuwe hoofdstad hadden zich in een visioen aan de keizer geopenbaard en men had keizerlijke plannen om visioenen werkelijkheid te doen worden, simpelweg te aanvaarden. Wie zouden trouwens protesteren in het verdeelde westelijke deel van het Romeinse Rijk, waar de vele vorstendommetjes vaak slechts regionale van regionale betekenis waren?
Grote delen van West-Europa, met name de gebieden die geen deel hadden uitgemaakt van het Romeinse Rijk zoals Scandinavië en delen van het huidige Verenigd Koninkrijk en Duitsland, waren nog niet gekerstend. Ze hadden weinig contact met Rome en waren niet geïnteresseerd in wat daar besloten werd. Het Romeinse Rijk strekte zich uit rondom de Middellandse Zee en omvatte grote delen van Europa, gebieden in Afrika en in Azië. Ten tijde van zijn grootste bloei zou het nieuwe christelijke Romeinse Rijk - Byzantium - dezelfde gebieden omvatten.
Scheiding der geesten
Keizer Justinianus i (527-565) heerste als absoluut vorst, als een alleenheerser over het oostelijke en westelijke deel van het immense rijk. Net als de meeste van zijn voorgangers bezocht hij nooit het westelijk deel, hoewel zijn heerschappij er duidelijk zicht- baar was. Zo werden hij, zijn vrouw Theodora en hun hofhouding in Ravenna in mozaïeken afgebeeld in de kerk van San Vitale.
Elders in de stad, in San Apollinare Nuovo, werd het portret van een eerdere Gotische vorst zo aangepast dat het leek of ook hier Justinianus recentelijk was afgebeeld. Op de verschillende munten die in het hele rijk circuleerden, was zijn beeltenis te zien. Gouden munten met het portret van Justinianus, de zogenaamde solidi, zijn gevonden tot op de terpen van Friesland. Deze munten werden soms tot sieraden verwerkt. Bronzen munten, ook met de afbeelding van de keizer, zijn op diverse plaatsen in België en Nederland aangetroffen.
Alhoewel het dus duidelijk was dat de keizer in Constantinopel ook over het westelijk deel van het rijk regeerde, werden de verschillen tussen Oost en West langzamerhand groter. Tot enkele eeuwen na de verhuizing naar het Oosten bleef het Latijn de officiële taal van het rijk, maar tijdens Justinianus’ regeringsperiode schreven uit het Oosten afkomstige auteurs hun werken niet in het Latijn, maar in het Grieks. De Anekdota (of ‘Geheime geschiedenis’), waarin Procopius de wandaden van Justinianus en Theodora beschreef, waren daarom niet toegankelijk voor het westerse geleerde publiek, dat het Grieks niet goed beheerste.
Het gebruik van het Grieks in het Oosten werd langzamerhand een barrière voor contacten tussen Oost en West. Een culturele scheiding begon zich af te tekenen. De scheiding werd nog duidelijker toen Karel de Grote delen van West-Europa tot een rijk vormde en zich in 800 in Rome door paus Leo iii tot keizer van het Romeinse rijk liet kronen. Zijn streven om het oude Romeinse rijk te herstellen, zou een steen des aanstoots worden voor de keizers in Constantinopel.
In het Westen begon de macht van de paus toe te nemen, en daarmee ook zijn politieke macht en ambities. Voor de patriarch van Constantinopel, die het primaat van Rome moest erkennen, en die als patriarch zijn macht moest delen met de keizer, was deze ontwikkeling zeer ongewenst. Meer dan eens negeerde de keizer in Constantinopel de patriarch bij het nemen van belangrijke beslissingen. De keizer, ‘dertiende apostel’ en plaatsvervanger van Christus op aarde, gedroeg zich vaak als hoofd van de orthodoxe staatskerk. Hij was in staat belangrijke beslissingen en benoemingen door patriarch, bisschoppen en concilies te beïnvloeden.
Diplomatieke pogingen om door middel van een huwelijk tussen een dochter van Karel de Grote en de zoon van keizerin Irene de beide keizerlijke families te verenigen, mislukten. Militaire confrontatie lag onder andere om geografische redenen niet erg voor de hand, en zo werd de status quo gehandhaafd. Interessant zijn overigens de latere literaire verhalen in het Latijn, Oud-Frans en zelfs Oud-Noors die vertellen over (in werkelijkheid niet gemaakte) reizen van Karel de Grote naar Jeruzalem en Constantinopel, waar hij door de koning ontvangen werd en allerlei wonderlijke avonturen beleefde.
Gezanten
In Duitsland waren de Ottonen, de heersende dynastie in de tweede helft van de 10de eeuw, meer succesvol in hun onderhandelingen met Constantinopel. Er was zeker sprake van toenadering tot het Oosten, al was het duidelijk dat er grote verschillen bestonden. Otto i de Grote had zich in 962 in Rome door paus Johannes xii tot keizer laten kronen. Hij zocht een Byzantijnse bruid voor zijn zoon Otto ii. In 968 werd daartoe Liutprand van Cremona als gezant naar Constantinopel gestuurd. Van deze missie maakte hij een interessant verslag, de Relatio de legatione Constantinopolitana. We zien hierin duidelijke aanwijzingen voor vijandelijke gevoelens over en weer.
De Byzantijnen keken neer op het Westen dat zij als een onderontwikkeld gebied beschouwden. Liutprand - die van zijn eerdere missie naar Constantinopel in 948, beschreven in zijn Antapodosis (Vergelding) overigens een positiever beeld geeft van Byzantium - had van zijn kant voor de Byzantijnen weinig waardering. Toch slaagde Otto i erin de Byzantijnse prinses Theophano als bruid voor zijn zoon te krijgen. (Wellicht was zij trouwens geen geboren prinses maar slechts gelieerd aan het hof.) In 972 vond het huwelijk in Rome plaats. Theophano werd als keizerin gekroond.
Door de talrijke contacten tussen het Ottoonse en het Byzantijnse hof in deze periode zijn diverse Byzantijnse kunstvoorwerpen, die als bruidsschat werden meegenomen, in kerken en musea in Duitsland en naburige gebieden terechtgekomen: voorwerpen van ivoor, kristal en email, zijden stoffen, reliekhouders en andere kostbaarheden.
De toenadering tot het Westen was broos, maar het was een toenadering vol beloften, met name voor het Westen. De in 980 geboren Otto iii, zoon van Otto ii en Theophano, zou deze toenadering voortzetten, zoals hij ook het gedachtegoed van Karel de Grote koesterde, het streven naar herstel van het oude Romeinse Rijk. Opgevoed in een omgeving met Westerse en Griekse invloeden, was hij wellicht in staat elementen van Oost en West te combineren, en misschien inderdaad wel de eenheid van het voormalige rijk te herstellen. De jonge prins stierf evenwel op eenentwintigjarige leeftijd toen zijn Griekse verloofde, dochter van de toenmalige keizer, onderweg was naar Italië.
Contacten tussen Oost en West werden ook buiten de Duitse keizers om onderhouden. De kleine vorstendommen in West-Europa, de paus, diverse bisschoppen en invloedrijke kloosters, zoals Montecassino, zonden een groot aantal gezanten naar de keizer en de patriarch in Constantinopel. Geschenken en ideeën werden uitgewisseld. Luxevoorwerpen van Byzantijnse originewaren zeer gezocht in het Westen. Tijdens een van deze gezantschapsreizen, in 1054, werd de patriarch van Constantinopel door de pauselijke gezant geëxcommuniceerd. Eigentijdse bronnen maken nauwelijks melding van het conflict, maar latere geschiedschrijvers zouden er het begin van een schisma in zien. Het echte schisma zou echter nog even op zich laten wachten; het werd in gang gezet door de veroveringscampagnes van de Normandiërs, tegen het eind van de 11de eeuw.
Eerste Kruistocht
De tweede helft van de 11de eeuw was voor Byzantium een moeilijke periode. Instabiliteit en territoriale verliezen gingen hand in hand. Grote delen van Klein-Azië, Syrië en Palestina gingen verloren. Nicea, niet ver van de hoofdstad verwijderd, viel in Turkse handen kort nadat Alexius i (1081-1118) aan de macht was gekomen. Antiochië (Antakya, Zuid-Turkije), een van de patriarchaten en de belangrijkste Byzantijnse stad in het oostelijk deel van het rijk, werd in 1085 veroverd; Laodicea (Latakia, Syrië) volgde spoedig.
In het Westen probeerden de Normandiërs het rijk aan te vallen, nadat zij omstreeks 1050 de voormalige Byzantijnse provincie Zuid-Italië hadden veroverd. Deze invasie door Robert Guiscard en zijn zoon Bohemund i mislukte evenwel. Byzantium werd geholpen door Venetië dat geen concurrent in de Adriatische Zee duldde, en belangrijke privileges verkreeg in Constantinopel in ruil voor de geboden hulp. De verhoudingen waren nu voor altijd verstoord. Zuid-Italië was het enige gebied in West-Europa waar vijandelijkheden tussen Byzantijnen en westerlingen plaatsvonden.
Het duurde niet lang voordat Alexius i de hulp van paus Urbanus ii inriep om de Turken het hoofd te bieden. In plaats van met de gevraagde huurlingen kreeg de keizer echter te maken met een geheel nieuw fenomeen. Een massa westerlingen, mannen, vrouwen, kinderen, ridders en geestelijken, gewapend en ongewapend, gaven gehoor aan de oproep van de paus om de heilige plaatsen te heroveren. Zij verlieten West-Europa in 1096 en stroomden van diverse kanten naar Constantinopel.
Deze Eerste Kruistocht was de eerste confrontatie van de Byzantijnen met grote groepen westerlingen die zich onderweg niet altijd even vreedzaam betoonden, om nog maar te zwijgen van de Normandiërs die onder leiding van Bohemund vanuit Zuid-Italië waren vertrokken en zich via het huidige Griekenland bij de andere legers voegden. Anna Comnena, de dochter van de keizer, beschrijft in haar Alexiade hoe de Byzantijnen deze hordes uit het Westen aan zich voorbij zagen trekken en hoe ze over Bohemund dachten:
Daardoor kwam er een volksverhuizing van mannen en vrouwen op gang zoals zich nog nooit sinds mensenheugenis had voorgedaan. Voor de meer eenvoudigen onder hen vormde inderdaad het verlangen om bij het Heilig Graf te bidden en de heilige plaatsen te bezoeken de drijfveer, maar de meer boosaardigen, figuren als Bohemund en diens soortgenoten, hielden er diep in hun hart heel andere motieven op na: zíj gingen op weg om te zien of ze zich op hun tocht wellicht meester konden maken van de hoofdstad zelf: in hun ogen was dát het doel, zij het impliciet.
Onder begeleiding van Griekse gidsen en tolken reisde men over Byzantijns grondgebied. Ondanks deze voorzorgsmaatregel vonden plunderingen plaats. De ontmoeting was niet zeer aangenaam. De westerlingen werden slechts in kleine groepjes tot Constantinopel toegelaten om er de heiligdommen te bezoeken en de relieken te vereren, en werden om verdere ongeregeldheden te voorkomen zo spoedig mogelijk de Bosporus overgezet. Ze waren nu dicht bij vijandelijk gebied en hadden geen tijd meer om de Byzantijnen lastig te vallen.
De leiders werden ten paleize ontvangen waar ze, soms tegen hun zin, werden gedwongen aan de keizer de leeneed te zweren. Mochten voormalige Byzantijnse gebieden veroverd worden, dan kwamen die onder zijn gezag. Anna Comnena beschrijft het onderhoud van haar vader Alexius met Bohemund, en hoe hij de keizer speciale privileges vroeg. Bohemunds neef Tancred was al eerder de Bosporus overgestoken om de eed niet te hoeven afleggen, maar werd later bij Nicea alsnog gedwongen dit te doen, waarbij ook hij buitensporige eisen stelde, die de keizer niet inwilligde.
Aanvallen van Normandiërs
Met de verovering van Antiochië op de Turken door Bohemund in 1098, tijdens de Eerste Kruistocht, begonnen de problemen tussen Byzantijnen en westerlingen pas goed duidelijk te worden. Zo er al sprake is van een beginnend schisma tussen de kerken van Constantinopel en van het Westen, dan komen de gebeurtenissen rond de verovering van Antiochië door de Normandiërs eerder in aanmerking dan de hierboven genoemde excommunicatie in 1054. De belangen van de verschillende partijen waren tegengesteld. Bohemund, die in Italië geen aanspraak kon maken op land en erop uit was een eigen rijk te vestigen, slaagde erin met hulp van verraders binnen de muren, Antiochië in te komen.
Voorlopig was hij niet van plan de leeneed na te komen en de stad over te dragen aan de keizer, temeer daar hij meende dat de keizer de westerlingen in de steek had gelaten op een cruciaal moment. Alexius had namelijk zijn beloofde hulptroepen teruggetrokken omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij door de nadering van vijandelijke legers niets meer zou kunnen uitrichten.
Terwijl de rest van het leger verder trok naar Jeruzalem, bleef Bohemund in Antiochië. Hij vestigde zich er als heer en meester en trof er een klimaat en een leefstijl aan die grote gelijkenissen vertoonde met het leven in Zuid-Italië. Na strubbelingen met de Griekse patriarch Johannes Oxites die verbitterd naar Constantinopel vertrok, benoemde hij Bernard van Valence als de nieuwe patriarch van Antiochië, wat een bron van conflicten en verwijdering werd. Het wereldlijke en het kerkelijke gezag waren nu in handen van westerlingen. De facto was Antiochië in westerse handen, de iure was de stad Byzantijns, hetgeen veel problemen zou opleveren.
Bohemund ging al snel naar het westen om er militaire hulp te zoeken, ogenschijnlijk om zijn nieuwe rijk te verdedigen, in werkelijkheid om opnieuw een aanval te doen op het Byzantijnse Rijk. Met hulp van westerse troepen deed hij in 1107-1108 vanuit Zuid-Italië een inval bij Durazzo (Durrës, Albanië), die ook deze keer mislukte. In westerse bronnen wordt de invasie als een grote overwinning voor het westen beschreven, maar Anna Comnena beschrijft de vernederingen die Bohemund moest ondergaan: hij moest een verdrag tekenen waarin hij verklaarde nog steeds leenman te zijn van Alexius. Toch slaagde de keizer er niet in Antiochië daadwerkelijk weer in zijn macht te krijgen. De Normandiërs daar en in Zuid-Italië bleven een militaire bedreiging vormen.
Zij waren niet de enigen die de stabiliteit van het rijk bedreigden. In navolging van de Amalfitanen met hun eigen handelsconcessie aan de Gouden Hoorn, de baai van de Bosporus in Constantinopel, met eigen privileges en rechtsregels, hadden nu ook de Venetianen een invloedrijke positie verworven. Pisa en Genua volgden, en ook zouden er Franse en Duitse kolonies ontstaan. Dankzij hun financiële privileges konden de Italiaanse kolonies welvarende ministaatjes worden in Constantinopel en in andere belangrijke steden, maar tegelijkertijd vormden zij een bedreiging voor de binnenlandse economie en stabiliteit. De Byzantijnse bevolking, die deze voorrechten niet kende, ontwikkelde gevoelens van haat en jaloezie; zij had bovendien te lijden van strooptochten door de Normandiërs.
Terwijl de legers van de Tweede Kruistocht zich in Constantinopel bevonden - hier hielden ze zich doorgaans enige tijd op, alvorens de tocht door Klein-Azië te beginnen - werden Athene, Corinthe en Thebe vanuit Zuid-Italië door de Normandiërs aangevallen. Zij roofden, plunderden en kidnapten mannen en vrouwen die werkzaam waren in de zijde-industrie; veel anderen werden meegenomen als slaven. In 1185 was Thessaloniki doel van hun agressie en expansiedrift en hier werden dezelfde wandaden gepleegd. Eustathius, de aartsbisschop van de stad, verhaalt hoe de Normandiërs roofden, plunderden, brandschatten, moordden, kerken ontwijdden en religieuze voorwerpen en afbeeldingen vernietigden.
Latijns keizerrijk
Na de dood van keizer Manuel i in 1180 brak een periode aan van politieke instabiliteit en economische achteruitgang. De gevoelens van haat jegens de westerse kolonies in Constantinopel werden zo hevig dat ze ontaardden in massamoorden. Andronicus i (1183-1185) was nauw betrokken bij deze volksopstanden. Slechts de Venetianen, die ten gevolge van een conflict met Manuel de stad al grotendeels verlaten hadden, konden de dans te ontspringen. Herstelbetalingen deden de haat slechts aanwakkeren.
De verhouding liet in het algemeen veel te wensen over, al zag men ook wel goede kanten van de andere partij. Byzantijnen en westerlingen beschreven elkaar in stereotiepen. De geleerdheid van de Grieken was in het westen beroemd (sapientia Graecorum), hun onbetrouwbaarheid (fallatio Graecorum) daarentegen berucht. De Byzantijnen van hun kant beschouwden zich van oudsher superieur aan de hen omringende volkeren, die geen deel hadden aan de Byzantijnse cultuur, en vonden hen - en de inwoners van West-Europa - daarom barbaren. Het westen beschouwde de Byzantijnen als onbetrouwbare politieke partners, maar de bewondering voor Byzantium van reizigers, pelgrims en geleerden uit het westen die Constantinopel bezochten, was groot. De rijke cultuur van Byzantium werd geprezen in echte en fictieve beschrijvingen van de stad, de gebouwen, de kerken en relieken, en de vele aspecten van een ontwikkeld stadsleven.
De animositeit jegens de westerlingen groeide toen in 1203 genoegdoening moest worden betaald aan het leger van de Vierde Kruistocht. Alexius iv, gevlucht naar het westen en meegereisd met het leger vanaf Venetië, had met hulp van het westen de troon veroverd, en moest voor die hulp betalen. Dit viel bij de fel-antiwesterse inwoners van Constantinopel echter niet in goede aarde, en Alexius iv had moeite zijn beloftes gestand te doen. In 1204 veroverden de kruisvaarders daarom met grof geweld, brandstichtend en plunderend de stad.
Het nu ontstane Latijns keizerrijk, dat van 1204 tot 1261 stand hield, omvatte een aantal feodale staatjes op voormalig Byzantijns grondgebied (zoals Thessaloniki, Athene, Thebe en Corinthe) en Italiaanse handelsvestigingen op de Peloponnesus en enkele eilanden. De plundering van Constantinopel en de daaropvolgende westerse overheersing leidden tot de eerste grote exodus van kunstvoorwerpen en relieken naar het westen. Venetië bijvoorbeeld profiteerde ruimschoots van de kunstroof van 1204. De nieuwe patriarch, van Venetiaanse origine, speelde ongetwijfeld een rol in deze ‘export’. Vlaanderen, dat de nieuwe keizer had geleverd in de persoon van Boudewijn van Vlaanderen, lijkt minder geprofiteerd te hebben van de verwarrende toestand. Een fraai kruisreliek in de kerkschat van Doornik kwam tijdens de Latijnse periode hierheen, en wellicht ook een kleine reliekhouder, nu in Eine, bij Oudenaarde.
Tijdens het Latijnse keizerrijk waren de relaties met het Westen zeer intens, omdat er westerlingen op de troon zaten die zich bovendien sterk op Rome richtten, maar ze hadden weinig of geen invloed op de Byzantijnse bevolking. In Marco Polo’s relaas van het bezoek van zijn vader aan Constantinopel in 1260, waar de Venetianen voor hun handelsreis naar het Verre Oosten veel kostbare juwelen kochten, wordt niets gezegd over de inwoners.
Na 1204 ontstonden drie kleine Griekse ballingstaten - in Trebizonde (Trabzon), Epirus (in het westen) en Nicea (Iznik), van waaruit Constantinopel in 1261 werd heroverd. Westerse machthebbers hadden vaste voet op Byzantijns grondgebied, maar contacten met het westen waren in deze periode beperkt.Nadat de verschillende kruisvaarderstaten in Palestina en Syrië verloren waren gegaan, concentreerde de westerse aanwezigheid zich vooral op de recent gestichte nederzettingen. In deze gebieden had een zekere vermenging plaats tussen de diverse bevolkingsgroepen.
Ondanks de politieke en economische achteruitgang in de laatste periode van Byzantiums bestaan, was er na 1261 een culturele en intellectuele bloei mogelijk, de zogeheten Paleologen Renaissance, genoemd naar de toen heersende Paleologen dynastie. Echter lang voordat Constantinopel in 1453 door de Turken werd veroverd, was de stad een Grieks eiland in vijandelijk gebied geworden en was reeds een exodus van geleerden op gang gekomen. Met hun boekenbezit zochten zij hun toevlucht in het westen waar ze in Italië, en met name in Venetië, een veilig heenkomen vonden.
Het klassieke en het Byzantijnse erfgoed zouden in Italië een bijdrage leveren aan de Renaissance en aan de verbreiding van de kennis van het Grieks. Erasmus perfectioneerde zijn kennis van het Grieks door contacten met Griekse geleerden in Venetië. De orthodoxe kerk, haar liturgie en veel van haar theologische geschriften bleven bewaard in kloosters en in plaatselijke kerken. Het westen werd de erfgenaam van een groot gedeelte van het Byzantijnse erfgoed. Het Romeinse Rijk was in zekere zin teruggekeerd naar zijn basis.