Dubbeltentoonstelling Rapenburgerstraat 1940-1945 en Samen weer aan Tafel
Twee tentoonstellingen die verhalen over de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan. Portretten van verdwenen levens uit de Rapenburgerstraat en actuele videoportretten van joodse gezinnen die de oorlog schijnbaar ongeschonden overleefden. Rapenburgerstraat 1940-1945 laat zien hoe de straat door de oorlog onherkenbaar veranderde.
Nieuw archiefonderzoek maakt duidelijk hoe de bewoners slachtoffer werden van de Shoah. In Samen weer aan Tafel schetsen zeventien personen hoe het was om na de oorlog terug te keren en met het gezin opnieuw een bestaan op te bouwen. De videoportretten zijn zeer indringend – hereniging heeft vele kanten en niets werd meer zoals het voorheen was.
Rapenburgerstraat 46II-achter – Familie Doof
Marktkoopman Mozes Hartog Doof en zijn vrouw Sara Reens woonde in 1942 in de Rapenburgerstraat. Zoon Joël verzette zich tegen de Duitse bezetter door zich aan te sluiten bij één van de knokploegen. Ook was hij betrokken bij gevechten met NSB’ers, waarbij de NSB’er Hendrik Koot zwaar gewond raakte en stierf. Als represaille voor de dood van Koot vonden op 22 en 23 februari 1941 de eerste razzia’s plaats in Amsterdam. Die razzia’s waren de aanleiding voor de Februaristaking. Na de dood van Koot vluchtte Joël om deportatie te voorkomen, maar na een paar weken keerde hij terug naar huis omdat de politie gedreigd had zijn familie gevangen te nemen. Joël meldde zich bij de politie en dook daarna weer een tijdlang onder. Een jaar later werd het onderzoek naar de dood van Koot heropend. Joël werd gearresteerd en in juni 1942 gedeporteerd naar Mauthausen, waar hij een maand later op negentienjarige leeftijd overleed. Van het grote gezin Doof overleefde alleen dochter Alida en haar echtgenoot de oorlog.
Rapenburgerstraat 14II – Familie Segal
Isaac Segal en Isabella Sophia Spee trouwden op 10 januari 1940 in Amsterdam. Sinds mei 1941 woonden ze in de Rapenburgerstraat op nummer 14II. Eerder woonde het echtpaar ook al in de straat, op nummer 22HS. Het echtpaar had twee zoontjes. Benjamin overleed toen hij drie maanden oud was. De oudste zoon Meijer werd samen met zijn ouders naar Auschwitz gedeporteerd. Direct na aankomst op 3 september 1942 werden Meijer en zijn moeder vermoord. Isaac werd geselecteerd voor het verrichten van dwangarbeid in het kamp en overleed uiterlijk op 31 maart 1944. Waar hij precies overleed is, zoals in veel gevallen, onbekend. In de archieven wordt de plaats van overlijden dan vermeld als ‘Midden-Europa’.
Rapenburgerstraat 104I – Familie Abram
Sientje Abram werd op 23 februari 1931 geboren in de Rapenburgerstraat, op nummer 36HS. Sientje was een dochter van Abraham Abram, schoenmaker van beroep, en Mietje Gans. Ze was het jongste zusje van Isak, Mozes en Aron. In februari 1933 verhuisde het gezin naar nummer 104I. Na de verhuizing stopte Abram met zijn werk als schoenmaker en ging hij aan de slag als doodgraver in dienst van de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge. Vermoedelijk is de familie Abram op vrijdag 4 september 1942 uit hun huis gehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Op zaterdagochtend 5 september werd het gezin geregistreerd in Westerbork. Deportatie naar Auschwitz volgde op 7 september. In Kosel, zo’n 80 kilometer ten westen van Auschwitz, werd de trein gestopt. Een selectie jonge, sterke mannen, waar onder Isak en Mozes, werd uit de trein gehaald om dwangarbeid te verrichten. De mannen werden tegen vergoeding uitgeleend aan Duitse bouwbedrijven en wapenfabrikanten. Ze kwamen terecht in verschillende kampen bij de fabrieken. De gevangenen werkten 60 tot 70 uur per week. Velen stierven van uitputting, anderen werden ziek en eindigde alsnog in de gaskamers van Birkenau. Isak en Mozes overleden uiterlijk op 31 maart 1943. Na de selectie bij Kosel reed de trein verder naar Auschwitz. Sientje, Aron en hun ouders werden direct na aankomst op 10 september 1942 vergast. Aan Sientje Abram bestaan geen herinneringen. Vrijwel iedereen die haar heeft gekend is vermoord. Nabestaanden van overlevenden uit de familie hadden nog nooit van haar gehoord. Sientje is één van de velen aan wie geen levende herinneringen meer bestaan.
Rapenburgerstraat 126 – Wijnhandel van Stein
Op Rapenburgerstraat 126 zat de gerenommeerde wijnwinkel van de Hongaarse Josef Stein. Na zijn dood in 1905 werd de zaak voortgezet door zijn dochter Hendrika en schoonzoon Jacques de Wilde. De handel in gedistilleerd ging in 1928 failliet, maar leefde lang door in de herinnering, bijvoorbeeld in liedjes: ‘’Vergeet de wijn van Stein toch niet, want Pesach komt al nader.’ Wijn van Stein, moet er dus zijn, Anders seidert men niet fijn’. Nadat de wijnhandel failliet was, diende nummer 126 als bedrijfspand voor verschillende bedrijven: een handwerkatelier, een handel in tweedehands autobanden en een binderij. De voormalige uitbaters van de wijnhandel werden op 28 mei 1943 in Sobibor vergast.