Twaalfjarig bestand

Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621

Een voordelige vrede. Op 9 april 2009 was het vierhonderd jaar geleden dat het Twaalfjarig Bestand werd getekend. De adempauze in de strijd tegen Spanje was hard nodig: een bestand hield een gedeeltelijke erkenning van de onafhankelijkheid in. Bovendien gaf het de beproefde Republiek de handen vrij om andere internationale problemen aan te pakken, bood het ruimte voor een herstel van de financiën en gaf het broodnodige rust aan handel, nijverheid en vooral landbouw.

Anton van der Lem

Toen Filips II zijn einde voelde naderen zonder de rebellerende Nederlanden te hebben kunnen onderwerpen, liet hij die na aan zijn dochter Isabella en haar man, aartshertog Albrecht van Oostenrijk. Toen Isabella en Albrecht in Brussel werden ingehuldigd, waren er banken gereserveerd voor de inwoners van alle Nederlanden, inclusief de rebellerende. Niemand zal in Brussel verwacht hebben dat er ook maar één Noorderling een plaatsje op de vrijgehouden zetels zou plaatsnemen. Maar men hield vast aan het staatsrechtelijke beginsel: Spanje was in oorlog met de rebellen, peinsde er niet over het hoofd in de schoot te leggen en beschouwde dus alle Nederlanden als gehoorzaamheid verschuldigd aan het nieuwe vorstenpaar. De goddelijke voorzienigheid of een plotselinge wending van de krijgskans zou immers de afvallige gewesten weer onder het gezag van het Huis Oostenrijk kunnen brengen. Daar kreeg het alle schijn van toen de steenrijke Italiaanse veldheer Ambrogio Spinola zijn gelden en diensten aan de aartshertogen aanbood. Hij wist de stad Oostende in 1604 op de knieën te krijgen en een aantal steden in de Achterhoek voor de koninklijke Nederlanden te heroveren. Zijn successen kon hij echter niet voortzetten doordat een beurskrach in Genua hem zijn financiële middelen uit handen sloeg. Aan de talrijke successen van prins Maurits in het Noorden was eveneens een einde gekomen: het kostte de Republiek handenvol geld om het verworven grondgebied te consolideren, dat wil zeggen de talloze vestingen gevechtsklaar te houden en voorzien van goedbewapende en op tijd betaalde manschappen. Beide partijen waren financieel uitgeput en genoodzaakt tot onderhandelingen. Vorsten onderhandelden uiteraard niet zelf, en zeker niet met rebellen bij wie je het risico loopt een affront te moeten incasseren. Aartshertog Albrecht van Oostenrijk had echter een biechtvader, de franciscaner pater Jan Neyen, die als vertrouwenspersoon in Den Haag voorzichtige gesprekken had met Maurits en Johan van Oldenbarnevelt. Het wederzijdse wantrouwen was zo groot dat een wapenstilstand van acht maanden het hoogst haalbare was. Deze kwam tot stand op 24 april 1607. Een dag later versloeg Jacob van Heemskerck een Spaanse vloot in de Slag bij Gibraltar. De Spaanse koning Filips iii was nu door de rebellen in eigen huis verslagen en bereid, zij het onder strikte voorwaarden, deel te nemen aan de door de aartshertogen in gang gezette besprekingen.

Bestand in plaats van vrede

De geschiedenis van de totstandkoming van het bestand laat goed zien hoe gevoelig gehele of gedeeltelijke erkenning van de opstandige gewesten voor Spanje was. De Republiek zelf ontbrak het niet aan een gevoel van eigenwaarde. Het Drievoudig Verbond uit 1598 met Frankrijk en Engeland had al een internationale erkenning van de Republiek ingehouden. Maar zowel Frankrijk als Engeland hadden vrede met Spanje weten te sluiten en nu moest ook de Republiek zo niet tot vrede dan toch tot een tijdelijk vergelijk met haar oude vijand zien te komen. Voor Spanje echter was alleen al het aangaan van officiële besprekingen een teken van gezichtsverlies: het gaf daarmee toe niet in staat te zijn het  conflict met politieke of militaire middelen te kunnen oplossen. Als voorwaarde voor het aangaan van besprekingen eiste de kroon dat de opstandige gewesten de Spaanse koning als hun landsheer dienden te erkennen. De rebellerende gewesten hadden echter in 1581 de koning van Spanje ‘verlaten’ en dachten er niet over hierop terug te komen. Twee andere eisen waren al even onverteerbaar voor de vrije Nederlanden: het toelaten van de rooms-katholieke godsdienst en het opheffen van de zo succesvolle Verenigde Oost-Indische Compagnie. Een vrede op deze voorwaarden was voor de Republiek onaanvaardbaar. Het hoogst haalbare was nu een bestand, waarbij deze klippen werden omzeild. Oldenbarnevelt gaf Hugo de Groot de opdracht een juridisch sluitend betoog te publiceren waarbij werd aangetoond dat iedereen het recht had waar ook ter wereld handel te drijven. Dit werd De Groots beroemde boek De mare liberum (Over de vrije zee). De uiteindelijke overeenkomst tussen Spanje en de Republiek kwam tot stand in overleg tussen Oldenbarnevelt en Pierre Jeannin, de Franse buitengewone gezant in Den Haag. Frankrijk begreep dat de Republiek vrede wilde, maar hoopte de jonge staat niet te verliezen als bondgenoot tegen de gemeenschappelijke vijand.

Internationale erkenning

Het verdrag werd getekend in Antwerpen. Het eerste artikel was de triomf van de Republiek: ‘de voor-seyde Heeren Eertzhertoghen verclaeren, soo wel in hunnen naem, als in den naem des voorseyden Heeren Conings, dat sy te vreden zijn te handelen met de voor-seyde Heeren Staten Generael van de Vereenighde Provintien in qualiteyt ende als de selve houdende voor vrye Landen, Provincien ende Staten, op de welcke sy niet en pretenderen’. Hierna volgde de praktische uitwerking: het bestand zou twaalf jaar duren en overal gelden. Het garandeerde het vrije verkeer van personen en goederen en verbood inbeslagnemingen als economisch-politieke maatregel. Geen woord over de positie van de rooms-katholieken in de Republiek, geen woord over de voc, geen woord over de Schelde, die afgesloten bleef. Eigenlijk moest Spanje zich neerleggen bij de situatie zoals deze in feite militair, godsdienstig en economisch bestond. Deze erkenning door de Spaanse koning bracht heel wat gezichtsverlies voor de Spaanse kroon mee. Niet alleen de andere Europese landen erkenden vanaf 1609 de Republiek, ook staten in Noord-Afrika en het Nabije Oosten deden dat. In het uitonderhandelen van pro’s en contra’s was Oldenbarnevelt de slimste gebleken. Tegelijkertijd bracht het bestand voor de inwoners van de Republiek geen bijzondere feestvreugde mee. Er was officieel vreugdevertoon, maar juist omdat de erkenning van de Republiek ‘slechts’ de bevestiging was van een al jaren in de praktijk bestaande situatie, bleef de Noord-Ne-  derlander er nuchter onder. Het enige ‘wisselgeld’ dat Oldenbarnevelt had ingeleverd was het afzien van de oprichting van een West-Indische Compagnie, tegenhanger van de Oost-Indische, een compagnie die pas in 1621 bij de hervatting van de strijd zou worden opgericht. Armslag bood het Bestand in tal van opzichten. Behalve de al jaren aanwezige ambassadeurs uit Engeland en Frankrijk kwamen er nu ook andere gezanten in Den Haag en liet de Republiek zich elders vertegenwoordigen. Zo ging zij betrekkingen aan met Venetië en met Marokko. In 1614 zou Cornelis Haga als afgezant van de Republiek in Istanbul functioneren. Toen in 1609 Johan Willem, hertog van Gulik, Berg en Kleef, overleed, was het duidelijk dat de erfenis door protestanten en katholieken opgeeist zou worden. De Republiek kon in deze kwestie – zo vlak voor haar deur, aan de oostelijke grens – niet onzijdig blijven, maar moest militair behoedzaam manoeuvreren: beslaglegging op een deel van de gebieden mocht het Bestand met Spanje niet in gevaar brengen. Hoewel dit laatste Maurits minder zorgen baarde dan Oldenbarnevelt, hebben beiden in de Gulik-Kleefse crisis, die van 1609 tot 1614 duurde, eensgezind gehandeld. Bijkomend voordeel van het militaire ingrijpen was dat althans een deel van de troepen niet alleen onder de wapenen, maar ook in actie bleef. Tussen 1611 en 1615 bemiddelde de Republiek bovendien in Oost-Friesland, waar graaf Enno en de stad Emden voortdurend met elkaar in de clinch lagen. Toen Denemarken onder koning Christiaan IV de tol in de Sont verhoogde, sloot de Republiek in april 1614 een defensief verbond met Zweden en in juni 1616 met de Hanzesteden. Nog zei men niet dat de sleutels van de Sont in Amsterdam lagen, maar in de strijd tegen Spanje had de Republiek zich gestaald en die ervaring betaalde zich nu in de bestandstijd uit.

Rustende leeuw

Iedereen is bekend met de weergave van de Nederlanden in de vorm van een leeuw: de Leo belgicus. Meestal betreft het een gaande of klimmende leeuw. De leeuw die de Nederlanden tijdens het bestand weergeeft, wordt echter zittend afgebeeld, met het zwaard geplant in de grond. Mars slaapt, terwijl de landman de hand aan de ploeg slaat. Hele generaties historici hebben zich vermeid en vermeien zich nog steeds – en niet ten onrechte  – in de glorieuze overwinningsreeksen van Farnese, Maurits, Willem Lodewijk, Spinola en Frederik Hendrik. De hedendaagse lezer heeft echter aandacht gekregen voor de keerzijde van de medaille: het leed op het platteland. Vooral de grensgebieden zijn het slachtoffer geweest van beide partijen. De plattelander werd tot op het bot uitgeschud, vernederd, verkracht en gedood. De boeken van Tim Piceu over het Vlaamse platteland en van Leo Adriaenssen over de Meierij van Den Bosch tonen ons het lot van de plattelandsbewoner in al zijn ontberingen. Overleven buiten de Hollandse tuin luidt de welgekozen titel van de studie van Han Verschure over het lot van steden en dorpen in westelijk Noord-Brabant. Zodra de strijd in 1621 werd hervat, werden de grensgebieden opnieuw het slachtoffer van geweld en plundering, terwijl Holland zich verrijkte door de inpoldering van de grote binnenzeeën (Beemster, Purmer, Wormer, Schermer, Heerhugowaard) en zich zo voorzag van de producten van landbouw  en veeteelt. De meest recente studie over boerenschansen in de beide Limburgen toont aan hoe de boer zich verschanste tegen zowel vriend als vijand. Voor het Zuiden meer dan voor het Noorden was het bestand in dit opzicht een grote verademing. Landbouw, handel en nijverheid herstelden zich, zij het bij lange na niet tot het niveau van voor de troebelen. Parallel hieraan liep het geestelijk herstel van de contra-reformatie. Onder de bezielende leiding van de aartshertogen begon de rooms-katholieke kerk aan een ontzagwekkend tegenoffensief. Het succes daarvan was zo groot dat de na de hervatting van de strijd door Frederik Hendrik veroverde gebieden alle in meerderheid katholiek zijn gebleven. In 1611 maakte Rubens een schets in olieverf van de bekering van Sint- Bavo, waarbij deze zijn wapenrusting verruilde voor een geestelijk gewaad: het Zuiden kon de wapenen neer leggen om zich aan de geestelijke noden te wijden. Want wat baat het de mens als hij de wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?

Oorlogspartij

Met name de aartshertogen wensten een voortzetting van het bestand en het liefst een omzetting in een permanente vrede. Zij stimuleerden ook de besprekingen om dit te realiseren. Maar de oorlogspartij had de overhand en mogelijk heeft ook de dood van aartshertog Albrecht in 1621 de oorlogszuchtigen in de kaart gespeeld. In Spanje was koning Filips IV aangetreden en jonge koningen menen altijd krijgsroem te moeten halen: hij was voor hervatting van de strijd. In de Republiek was Maurits voor de oorlog omdat hij meende dat dit de beste manier was om aan Spanje afbreuk te doen, én om zo zijn eigen invloed en die van het huis Oranje-Nassau te vergroten. Maar talrijke handelaren zagen eveneens hun kans schoon om groter gewin te halen in oorlogs- dan in vredestijd. Met name de oprichting van de West-Indische Compagnie, die zich op de kaapvaart zou toeleggen, was een bewust oorlogsdoel. Te land zou Frederik Hendrik voor de Republiek overwinningen behalen: ’s-Hertogenbosch, Maastricht, Breda en de vestingstadjes in Zeeuws-Vlaanderen en de Achterhoek. Op zee veroverde Piet Heyn de zilvervloot (1628) en versloeg Maarten Harpertsz. Tromp in 1639 een Spaanse vloot bij Duins. Tegelijkertijd waren de inwoners van de zuidelijke Nederlanden  niet minder heroïsch: zij hadden een tweefrontenoorlog te voeren tegen de Republiek in het noorden en sedert 1635 tegen Frankrijk in het zuiden. Zij toonden de vaste wil om het Brusselse bestuur en het katholieke geloof als het hunne te vuur en te zwaard te verdedigen. De moordpartijen door het Frans-staatse leger in Tienen in 1635 wekten grote afschuw en verontwaardiging. Leuven bleef behouden en menige aanslag vanuit het noorden op Brugge of Antwerpen wist men af te slaan. De Staatse troepen leden bijvoorbeeld een vernietigende nederlaag bij Kallo, ten westen van Antwerpen, op 20 juni 1638. Maar iedere partij telde haar overwinningen en vergat haar nederlagen. Het oorlogsterrein tussen Zuid en Noord was honderden kilometers breed en tientallen kilometers diep. Voor de inwoners van deze gebieden zou het bestand een zoete herinnering zijn.

Afkomstig uit Geschiedenis Magazine. Klik hier om Geschiedenis Magazine te bestellen.

Leestip:

Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621 – De jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden
Auteur: S. Groenveld
Uitgever: Verloren
ISBN: 9789072550057
Winkelprijs: €19,–

Bestel Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621

Dit artikel is afkomstig uit:

 

Titel Geschiedenis Magazine
Jaargang 2009
Nummer 3

 

Meer weten