Armoede en armenhuizen in de 19e eeuw
Kinderombudsman Marc Dullaert maakte vandaag bekend dat steeds meer kinderen in Nederland opgroeien in armoede. Het zou gaan om een groep van meer dan 300.000 kinderen, een aantal dat volgens Dullaert door de crisis nog meer zal stijgen. In de 19e eeuw werd armoede, door de groei van de steden, een grootschalig probleem. Hiermee kwam de ‘sociale kwestie’ op de kaart.
Voor de Industriële Revolutie kwam armoede ook al voor, maar in de loop van de 19e eeuw nam dit sterk toe. De revolutie zorgde voor werkgelegenheid in de steden, vaak bij fabrieken en in werkplaatsen, waardoor er een massale arbeiderstrek van het platteland naar de stad ontstond, die zorgde voor een toenemende urbanisatie. Omdat er in het begin van de Industriële Revolutie meer arbeiders dan werkplekken waren, konden fabrikanten het zich veroorloven om lage lonen te betalen en lange werkdagen te eisen. Als gevolg hiervan waren kinderarbeid, hongerlonen en massale werkloosheid aan de orde van de dag. Doordat er gebrek aan woonruimte en geld was, leefden de meeste arbeiders met hun hele gezin in een huisje dat bestond uit één kamer.
Armenhuizen
Wanneer de situatie echt onhoudbaar was, was er als laatste redmiddel het armenhuis. Hier was de situatie misschien nog wel erger: er moest gewerkt worden om in het eigen onderhoud te voorzien en wie daar niet in slaagde, werd alsnog op straat gezet. De gedachte was dat vlijt troost bood aan de fatsoenlijke arme, en de onfatsoenlijke arme een leerschool verschafte. Het bestuur van deze tehuizen werd echter plaatselijk geregeld, en de omstandigheden verschilden dan ook sterk per stad. Niettemin werd het omschrijven van de gruwelen in de armenhuizen een populair genre in de literatuur in de 19e eeuw, waarin ze werden afgeschilderd als lugubere instellingen, waar de meest verschrikkelijke incidenten plaatsvonden. Er zijn echter ook verhalen van verzorgers die wel het beste voor hadden met de armen en alles deden wat in hun macht lag om hun leed iets te verzachten. Deze verhalen zijn echter schaars.
Eerste Nederlandse Vakbond
Enige verbetering in de situatie van arbeiders kwam in 1837, toen de eerste Nederlandse vakbond werd opgericht. Het duurde nog tot 1874 voordat kinderarbeid aan banden werd gelegd door middel van het kinderwetje van Van Houten, dat in 1874 werd ingevoerd. Deze wet hield in dat kinderen tot de leeftijd van 12 jaar niet meer in fabrieken mochten werken. In 1900 kwam er, door invoering van de leerplicht, formeel een eind aan kinderarbeid in Nederland.
Kinderrechtenverdrag
De Kinderombudsman stelt nu dat er in Nederland sprake is van een ‘zorgelijke ontwikkeling’, doordat steeds meer gezinnen met kinderen het met minder dan 1400 euro per maand moeten stellen. Volgens hem is dit in strijd met het kinderrechtenverdrag van de VN, waarin onder andere staat dat ieder kind recht heeft op sociale zekerheid en een toereikende levensstandaard, iets wat volgens Dullaert nu vaak niet wordt bereikt in Nederland.
Bron: Abram de Swaan, Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd