De eerste Nederlanders in Indië
Na een zware tocht van ruim een jaar, kwam de eerste Nederlandse expeditie op 22 juni 1596 eindelijk aan bij Indië. Inmiddels was al meer dan de helft van de bemanning van 249 zeelieden, omgekomen door honger, dorst en ziekte. Toch werd de reis voortgezet. Hoe beïnvloedde dit de rest van de zeereis? Waren de sterk verzwakte Nederlanders nog wel in staat om hun handelsmissie te voltooiën?
Over de reis van Nederland naar Indië kun je lezen in het vorige deel van dit artikel, maar dat is niet nodig om dit deel te begrijpen.
Wie waren de leiders van de expeditie?
De vloot bestond uit vier schepen: de Hollandia, Amsterdam, Mauritius en nog een klein schip genaamd Het Duyfken. De schepen stonden officieel onder leiding van Cornelis de Houtman. De Houtman moest zijn macht echter delen met de scheepsraad die bestond uit alle officieren en handelaren aan boord. De hoogste officier direct onder De Houtman was Gerrit van Beuningen. Hij was echter onderweg wegens enkele wandaden gevangen gezet door De Houtman.
Eerste ontmoeting
Op 22 juni 1596 kwam de Nederlandse vloot aan bij de Straat van Soenda, tussen Sumatra en Jakarta. Door een lokale zeevaarder werden de vier Nederlandse schepen begeleid naar Bantam, een stad op het westen van Java die diende als hoofdstad voor het gelijknamige Sultanaat van Bantam. Het sultanaat strekte zich uit van het westen van Java tot het zuiden van Sumatra.
Toen De Houtman Bantam bezocht, ging hij uitgedost in fluweel en satijn aan wal met een gevolg van zo’n twintig man. Voorop liep een hoornblazer en een onderofficier hield De Houtman een zonnescherm boven het hoofd. Dit kan als een ijdel machtsvertoon gezien worden, maar waarschijnlijk probeerden de Nederlanders slechts de gebruiken en gewoontes van de regio te kopiëren. Bovendien was een zonnescherm onder de tropische Javaanse zon eerder noodzaak dan een voorrecht.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Oppersultan van Java
De sultan, Abd al-Kadir, was nog maar een kind wiens vader net overleden was. Daarom ontmoette De Houtman een regent genaamd Ki-Patih Djajanagara om een handelsverdrag te sluiten. De Nederlanders waren namelijk zeer geïnteresseerd in de peper die in de regio groeide en van zeer goede kwaliteit was. Djajanagara was bereid om De Houtman naar de oppersultan van Java, Keling Padjang, te brengen. Na een aantal dagen te onderhandelen, kwamen De Houtman en Padjang op 3 juli eindelijk tot een overeenkomst: Nederlandse handelaren zouden een voorkeurstatus boven de Portugese handelaren in de regio krijgen en in ruil daarvoor zou Nederland de sultan bijstaan in tijden van oorlog.
Exotische indrukken
Tijdens deze onderhandelingen bezochten de andere zeelieden Bantam. Een van hen, Lambert Biesman, keek zijn ogen uit en schreef over wat hij allemaal zag op de markten van de Javaanse stad. Handelaren met allerlei verschillende nationaliteiten verzamelden zich hier: Portugezen, Arabieren, Turken, Chinezen, Maleisiërs, Abessiniërs, Bengalen en ga zo maar door. Diep onder de indruk nam Biesman alle vreemde exotische geuren, kleuren en geluiden in zich op. De specerijen en handelswaar die hij er zag, waren hem bijna allemaal volledig onbekend.
Heethoofd De Houtman
De Houtmans handelsverdrag was nog geen twee maanden rond, toen er al problemen ontstonden. Eenmaal terug in Bantam zag hij namelijk dat de Portugezen peper aan boord van hun schepen aan het laden waren. De heethoofdige De Houtman was in de veronderstelling dat zijn handelsovereenkomst met de sultan geschonden werd en dreigde alle lading aan boord van de Portugese schepen te vorderen.
Niet te vertrouwen, die Nederlanders
De Portugezen, die in Bantam al jaren als betrouwbare handelspartners bekend stonden, verspreidden hierop het gerucht dat de Nederlanders niet te vertrouwen waren en dat ze, zodra ze hun peper aan boord hadden, de hele stad zouden vernietigen. Op 5 september werden daarom alle Nederlanders, waaronder De Houtman, die zich in Bantam begaven gearresteerd. Toen de bemanning aan boord van de Nederlandse schepen dit hoorde, openden ze het vuur op de stad en brachten het grote schade toe. Uiteindelijk moest de Nederlandse vloot zich echter terugtrekken aangezien er nauwelijks nog drinkwater aan boord was.
De piraten van Sedajoe
Na twee weken keerde de vloot terug en na enig onderhandelen werd er losgeld betaald aan de gouverneur van Bantam. De Houtman en de andere gevangen genomen bemanningsleden werden vrijgelaten. Handel drijven zat er echter niet meer in. Onverrichterzake, dus zonder peper en heel wat zilveren munten lichter, ging de vloot verder. Via de noordkust van Java zette de vloot zijn koers richting de Molukken voort en op 5 december werd er aangemeerd bij Sedajoe op het westen van Java. De bevolking was daar in eerste instantie zeer vriendelijk. Misleid door de belofte van peper, kruidnagel en zeldzame cadeau’s liet De Houtman een groepje afgezanten van de lokale leider toe aan boord van de Amsterdam. Het bleek een valstrik; binnen enkele minuten waren er al twaalf Nederlanders gedood. Ternauwernood werden de indringers afgeslagen met “Spiessen, Boomen, Braetspeten ende sabels.” De Nederlanders waren ervan overtuigd dat de Portugezen het hele eiland tegen hen hadden weten op te zetten. Later zou echter blijken dat de Sedajoeërs in de regio bekend stonden als beruchte piraten.
Een dodelijke vergissing
De moraal aan boord van de vier schepen was nu op zijn laagste punt; de hele reis was niets anders dan één grote lijdensweg geweest. Toen drie dagen na het debacle van Sedajoe de vloot aanmeerde op het naburige eiland Madoera, werd afgesproken dat de lokale koning van het eiland de Mauritius zou bezoeken. De koning en zijn manschappen vergisten zich echter en benaderden in plaats van de Mauritius de Amsterdam. De bemanning van de Amsterdam, met Sedajoe nog vers in het geheugen, opende zonder enig bevel daartoe het vuur op de naderende bootjes van de koning. Hierbij kwamen zowel de koning als de hoogste religieuze leider van Sedajoe om het leven, terwijl zij waarschijnlijk geen kwade bedoelingen hadden.
De Houtmans ondergang
De Houtman genoot sinds zijn bevrijding uit Bantam nauwelijks nog enige autoriteit onder de 94 bemanningsleden die nog over waren. De scheepsraad besloot de Amsterdam te verbranden en haar bemanning te verdelen over de drie andere schepen die nog over waren, maar kon het niet eens worden over wat de volgende stap moest zijn: terugkeren naar Nederland of toch proberen de Molukken te bereiken. De zeelieden wilden het eerste, terwijl de handelaren liever de laatste optie verkozen. Op Kerstdag van 1596 werd daarom een compromis gesloten: de Mauritius en Het Duyfken zouden terugkeren naar Nederland terwijl de Hollandia verder zou gaan.
Jan Meulenaar, kapitein van de Mauritius, was het niet eens met de beslissing maar stemde toch in. Diezelfde avond klaagde hij echter dat hij zich niet lekker voelde en toen hij een slok van zijn water nam, viel hij plots dood neer. De Houtman kreeg de schuld van Meulenaars dood; hij zou hem vergiftigd hebben. Het is onwaarschijnlijk dat De Houtman daadwerkelijk Meulenaar vergiftigd heeft. Waarschijnlijk overleed de kapitein als gevolg van de vele ontberingen die de expeditie met zich mee bracht, net zoals de tientallen scheepslieden die hem al voor waren gegaan. Schuldig of niet, De Houtman werd gevangen gezet. De bemanning besloot met alle drie de boten terug naar huis te keren en zowel Van Beuningen als De Houtman in Nederland uit te leveren aan de lokale autoriteiten.
(Gelukkig) een saaie terugreis
De route terug naar Nederland verliep lang niet zo stroef als de heenweg. Onderweg stopte de vloot nog bij Bali, om daar voorraad in te slaan. Hier sprongen twee bemanningsleden overboord waarna nooit meer iets van ze vernomen is. Waarschijnlijk waren ze het reizen op zee meer dan zat en konden ze het tropische paradijs van Bali niet weerstaan. Verder gebeurde er niet veel, afgezien van een ontmoeting van Portugese oorlogsschepen bij Sint-Helena, dat net niet uitliep op een gevecht. Na vijf en een halve maand vanaf vertrek uit Indië, kwam de vloot eindelijk weer in Nederland aan.
Was de reis het waard?
Financieel gezien was de expeditie geen succes. De vloot keerde terug met 245 zakken peper, 45 ton nootmuskaat, 30 balen foelie en nog wat Chinees porselein, waarmee net de kosten van de reis gedekt konden worden. Ook was men in Amsterdam geschokt door het kleine aantal bemanningsleden dat levend en wel was teruggekeerd. Maar, de expeditie was misschien niet een financieel succes geweest, wél liet het zien dat Nederlanders Indië op eigen houtje konden bereiken. In het volgende jaar alleen al zouden nog zes expedities naar ‘de Oost’ georganiseerd worden. De Nederlandse specerijenhandel was begonnen. Van Beuningen en De Houtman werden overigens beiden niet schuldig aan enige misdaad bevonden en weer vrijgelaten. Ze zouden echter nooit meer teruggevraagd worden door de Compagnie die ze op pad gestuurd had.
Bronnen: DNBL, Nederlandsche Zeereizen, The Journal of the Hakluyt Society.