Kinderen van foute ouders
Gonda Scheffel-Baars was de eerste die haar herinneringen op het Open Archief plaatste en eigenlijk zou zij dan ook degene moeten zijn met wie het verhaal van de kinderen van foute ouders begint. Meer dan wie ook heeft zij verslag gedaan van de wijze waarop de oorlog het leven van een kind van foute ouders kan tekenen.
‘Jarenlang wilde ik geen kinderen, omdat ik “die ellende” niet wilde doorgeven. Wat die ellende precies inhield wist ik nog niet.’ Het is een zin waar je lang op kunt staren. Een jonge vrouw die geen kinderen wil omdat ze iets heeft dat ze niet wil doorgeven. Dat iets is geen erfelijke ziekte. Het is ook geen karaktertrek. Het is zelfs niet van haar, het is van haar ouders, eventueel van de omgeving. Het is ongrijpbaar – politiek, maatschappelijk, sociaal? – maar hoe dan ook ellendig. Vandaar de vreemde vraag: hoe te voorkomen dat je ellende doorgeeft die niet van jou is?
De angst om ‘het foute’ door te geven raakt de kern van de problematiek. Kinderen van foute ouders hebben iets dat niet van hen is. Ze hebben er niets voor gedaan en ze kunnen er ook niets tegen doen. Niettemin kleeft het hun aan zoals een vieze geur aankleeft. Vandaar hun angst: dat ze niet anders kunnen dan die geur verspreiden. Ze zijn slecht en zullen dat altijd blijven. De reden? De oorlog of eigenlijk: de keuze die hun ouders in die oorlog gemaakt hadden.
‘Op Bevrijdingsdag, eind april 1945, werd in Hoogezand omgeroepen dat alle vrouwen van NSB’ers zich met hun kinderen naar een fabriek moesten begeven,’ schrijft Gonda.
Mijn moeder vertelde dat de bevolking langs de weg stond te schelden en te joelen, op de vrouwen en kinderen spuugden en alle gram over vijf jaar bezetting op hun hoofden deed neerkomen. Voor mij is dat het moment waarop ik door mijn eigen volk afgewezen werd, het moment waarop ik ophield tot het Nederlandse volk te behoren. We zijn uitgestoten en op emotioneel gebied ben ik sindsdien stateloos.
Mijn moeder heeft met ons aan de hand in die stoet van vrouwen meegelopen, langs het kanaal. Ze heeft er een moment over gedacht om in het water te springen en zich te verdrinken, omdat ze besefte dat die haat nooit meer over zou gaan. Maar hoe doe je dat, je verdrinken samen met je twee kinderen, terwijl er honderden mensen toekijken? Als ze gered zou zijn – en die kans was groot – dan zou de schande immers nog veel groter zijn geweest. Dus is ze moedig doorgelopen. Maar wij zullen als kinderen haar doodsangst en doodsverlangen hebben gevoeld.
Niet de schuld, wel de straf. Niet de oorzaak, wel de gevolgen. Niets verkeerd gedaan en toch fout. Het zijn gevoelens die zo goed als alle kinderen van foute ouders kennen, meestal tegen beter weten in. Maar dat weten verandert niets. Het gevoel is sterker. Het werd hun met de paplepel ingegeven. ‘Toen mijn zusje naar de kleuterschool ging was ze al vijf jaar,’ schrijft Gonda.
Ze werd in een lagere klas geplaatst, met jongere kinderen, omdat ze nog nooit naar school was geweest. De hoofdleidster bracht haar naar haar klas en zei toen ze mijn zusje voorstelde: NSB-kind. En met dat verhaal kwam zij om twaalf uur thuis.
Andere kinderen van foute ouders vertellen hetzelfde. Andere woorden, andere details, zelfde inhoud. ‘Ik zit op de lagere school naast een meisje,’ vertelt een van hen. ‘Haar vader is één van de bewakers. Op een dag zegt ze mij, dat haar vader mijn vader lekker mag slaan. Ze zegt het met een lachje.’
Fragment uit het boek Kinderen van foute ouders van Chris van der Heijden. Geïnteresseerd? Bestel het boek hier.