Oorsprong van 'hij is een buitenbeentje'
Wanneer iemand opvalt door zijn gedrag of zijn uiterlijk zeggen we in het Nederlands dat iemand echt ‘een buitenbeentje is.’ Deze uitdrukking gaat al ten minste terug tot de 17e eeuw en over de herkomst ervan bestaan verschillende theorieën.
Het Woordenboek der Nederlandse Taal vermeldt dat de uitdrukking ‘hij is een buitenbeentje’ te maken heeft met het maken van ‘buitenbeense bewegingen’. Hierbij gaat het om lichaamsbewegingen. Een voorbeeld van zo’n buitenbeense beweging is het ‘pootje over gaan’ bij het schaatsen. Verder wijst hetzelfde woordenboek er eveneens op dat ‘buitenbeens’ naast letterlijk ook figuurlijk kan worden gebruikt. Hierbij heeft het vooral betrekking op trouw of juist ontrouw binnen een huwelijk. Een kind dat verwekt werd tijdens overspel werd vroeger een buitenbeens kind genoemd.
Binnenbeens spelen
Spreekwoorddeskundige F. A. Stoett geeft als uitleg voor de uitdrukking ‘hij is een buitenbeentje’ puur deze figuurlijke betekenis. Volgens hem bestaat er een verband tussen ‘hij is een buitenbeentje’ en de zegswijze ‘binnensbeens spelen’. Deze laatste uitdrukking dit betekent het hebben van gemeenschap met je eigen vrouw. ‘Buitenbeens spelen’ was dus een manier om juist uit te drukken dat iemand gemeenschap had met een andere vrouw dan zijn eigen vrouw. Hierdoor ontstond de term ‘buitenbeentje’ in haar eerste betekenis, een kind dat verwekt was buiten het huwelijk om. Anders gezegd een bastaard. Stoett wijst er verder op dat vroeger over buitenechtelijke kinderen wel gezegd werd dat ze ‘buitenbeens geraapt of gemaakt’ waren.
Opvallend
Vanuit deze betekenis van ‘buitenbeentje’ is er volgens Stoett langzaam een verschuiving opgetreden naar een meer algemene benaming voor iemand die opvalt. De uitdrukking werd eerst voornamelijk in de familiaire kring gebruikt maar groeide langzaam uit tot een term die algemener gebruikt werd om mensen aan te duiden die om een bepaalde reden opvallend waren.