Ouderenzorg in de negentiende eeuw
Het ideaalbeeld voor de oude dag: bij je kinderen in huis wonen. Dat is het beeld dat leeft over de oudedagvoorziening in de negentiende eeuw. Maar is dat beeld reëel? Op de dag voor opa en oma die ontstond in 2004 als commercieel initiatief van Jonge gezinnen b.v. is het een mooi moment om stil te staan bij de rol van de oude dag voorziening in de negentiende eeuw.
In de negentiende eeuw woonde de helft van de ouderen samen met hun kinderen. Het overgrote deel daarvan was echter niet gehuwd en woonde eerder bij hun ouders in huis dan omgedraaid. Als de familie niet bereid was om grootouders in huis te nemen, was een belangrijke factor voor de laatste dagen ‘geld’. Mensen met voldoende bezittingen en met name geld waren in staat om personeel in huis te nemen, die ze verzorgden. Het beroep op de kinderen moest namelijk ook financieel mogelijk zijn. Vaak was dat niet het geval. Maar hoe draaide het wiel voor mensen met minder bezittingen?
In de negentiende eeuw woonde twintig procent van de ouderen in een voorloper van een bejaardentehuis. Mogelijkheden die dan aan de oppervlakte kwamen, waren wonen in een hofje of een proveniershuis. De oudste hofjes dateren uit de dertiende eeuw. In die hofjes moesten ouderen voor zichzelf zorgen.
Er waren drie soorten hofjes: Liefdadigheidshofjes, exploitatiehofjes en sociale woningbouwhofjes. De eerste werden gebouwd van de dertiende tot aan de 19e eeuw. De exploitatiehofjes in de tweede helft van de negentiende- en begin twintigste eeuw. De laatste werden ook wel arbeidershofjes genoemd en werden gebouwd om arbeiders naar de stad te lokken. De huisjes in liefdadigheidshofjes waren bedoeld voor ouderen met weinig geld. Daar waren wel strenge regels en een grote sociale controle aan verbonden. In de eerste plaats moesten ze een verklaring van goed gedrag van de pastoor of kerkelijke instantie hebben en ze moesten hun eigendommen afgeven. De regels omtrent tijden om op te staan, bidden en bezoek waren streng en werden bestraft.
De hofjes waren bijna uitsluitend bedoeld voor vrouwen die nog wel in staat waren voor zichzelf te zorgen. Voor de mannen waren en de proveniershuizen. Net als bij de hofjes kochten de mannen zich éénmalig in, waarna ze kost en inwoning kregen. Oudemannenhuizen werden gebouwd vanaf de zestiende eeuw. Het was een tehuis waar mannen die een leeftijd van boven de zestig hadden bereikt hun laatste dagen konden slijten. Net als de hofjes werden oudemannenhuizen vaak gebouwd als liefdadigheid, het wonen in een oudemannenhuis was meestal kosteloos en werd als een gunst beschouwd in ruil voor goed gedrag. Ze werden voor het eerst gebouwd in de zestiende eeuw. Voor vrouwen die dat niet meer konden ontstonden ook Oudevrouwenhuizen, vaak gecombineerd met de mannelijke variant. Oude mannen- en vrouwen huizen kunnen beschouwd worden als voorloper van een bejaardentehuis.
Afbeelding:
- Foto: By Guus Bosman, see Source [GFDL or CC-BY-SA-3.0], via Wikimedia Commons