Welkom aan boord! Rangen en functies aan boord van een VOC-schip
Het leven aan boord van een VOC-schip was, voornamelijk voor de matrozen en soldaten, een gevaarlijke onderneming. Schepen moesten stormen en plunderingen doorstaan en de kans op ziekte was groot. Hoge officieren hadden meer kans een reis te overleven dan zij die laag in rang stonden.
Het ronselen van bemanning - zielenkopers
De kapitein van een VOC-schip werd gekozen door de bewindhebbers en het college van bestuur. In eerste instantie zocht de kapitein zelf zijn bemanning bij elkaar, maar in de loop van de zeventiende eeuw kwam er verandering in dit systeem. Er ontstonden nu vaste wervingsdagen, waarbij werkzoekenden zich konden aanmelden in het Oost-Indisch Huis in Amsterdam. Deze wervingsdagen trokken vele nieuwsgierigen naar de stad. De aanloop van relatief ‘laag’ volk leidde tot het ontstaan van vele bordelen, kroegen en logementen. Eigenaren van dergelijke logementen maakten handig gebruik van de toestroom aan scheepslieden. Zij lieten mannen ‘gratis’ in hun logementen logeren, maar brachten de lieden op deze manier in diepe schulden. Het loon dat de matrozen zouden verdienen op het VOC-schip moesten zij dus direct afstaan aan de logementhouders, die om deze reden ‘zielenverkopers’ werden genoemd.
Achter de mast – het leven van de hoge rangen
Aan boord van het schip bestond er een groot verschil tussen het leven achter de mast en het leven voor de mast. Het ruim achter de mast was de leefomgeving van de rijken, de hogen in rang en de gasten. Zij hadden beschikking over kleine, maar comfortabele hutten en kregen veel en afwisselend voedsel te eten. Tevens vonden er hier toneel- en muziekavonden plaats ter vermaak. Achter de mast leefden onder andere de kapitein, de opperkoopman en de opperstuurman. De kapitein had de hoogste positie; hij moest de orde bewaren aan boord van het schip. Hij werd ondersteund door stuurlieden, kooplieden en een boekhouder. De opperkoopman zorgde voor de lading aan boord en de opperstuurman was verantwoordelijk voor de koers en de navigatie. Wanneer de kapitein afwezig was, kreeg de opperstuurman het hoogste bevel over het schip.
De scheepskok en het scheepsdieet
De scheepskok behoorde tot de onderofficieren, wat betekende dat hij hoger in rang stond dan de matrozen en de soldaten. Zijn taak was het bereiden van voedsel voor de gehele bemanning. Het scheepsvolk at gescheiden van de officieren. De bemanning voor de mast at met zeker zeven personen uit dezelfde bak. Het dieet bevatte weinig vitamine C, omdat dergelijke producten snel bedierven. Het slechte eten had vele ziektes tot gevolg en ook ondervoeding was een veelvoorkomend probleem. De officieren kregen anderhalf keer meer te eten dan het scheepsvolk.
De chirurgijn - ervaring belangrijker dan opleiding?
Ook de opperchirurgijn behoorde tot de onderofficieren. Hij had geen opleiding genoten, maar wel praktijkervaring opgedaan in de chirurgijnsgilde. Zijn taak was het verzorgen van de zieken en gewonden aan boord. Lang werd aangenomen dat de chirurgijn maar heel weinig kon en dat hij eigenlijk geen mensen beter kon maken, als gevolg van een gebrek aan opleiding. In sommige gevallen was dit inderdaad het geval, maar gemiddeld hadden de chirurgijnen zeker zes jaar ervaring en konden ze wel degelijk mensen genezen. De chirurchijnen liepen zelf ook een groot risico; één derde van hen stierf binnen vijf jaar nadat ze voor het eerst op een schip meegingen.
Titel: | Werkers van de wereld- Globalisering, arbeid en interculturele ontmoetingen tussen Aziatische en Europese zeelieden in dienst van de VOC, 1600-1800 |
Auteur: | Matthias van Rossum |
ISBN: | 9789087044190 |
Uitgever: | Verloren |
Prijs: | €39,- |
Ziekte en verwondingen aan boord
De chirurgijn kreeg voornamelijk te maken met slachtoffers van scheurbuik. Deze ziekte ontstond als gevolg van een tekort aan vitamine C. Daarnaast kwamen rodeloop en vlektyfus veel voor. Er gebeurden veel ongelukken aan boord, als gevolg van het zware werk dat de matrozen soms moesten verrichten. Het behandelen van botbreuken als gevolg van scheepswerk werd vergoed. Wanneer een matroos gewond raakte door toedoen van een gevecht, moest het slachtoffer zijn behandeling zelf bekostigen. Tenslotte zorgde ongedierte aan boord voor ziekten en vooral ook voor pijn; schorpioenen, duizendpoten en ratten konden lelijk bijten.
Laag in rang: matrozen en soldaten
De matrozen en soldaten stonden het laagst in rang. Zij sliepen in kleine, lage ruimtes op zakken met stro of in hangmatten. Matrozen namen hun eigen eetgerei, extra kleding en dikwijls extra voedsel mee aan boord. De matrozen moesten vrijwel alle klussen aan boord uitvoeren; zij moesten kapotte elementen repareren en ervoor zorgen dat het schip schoon bleef. Het militaire voetvolk werd voornamelijk meegenomen zodat zij dienst konden doen in het land van aankomst, hoewel zij in het geval van piraterij of plundering het schip moesten verdedigen. Matrozen en soldaten kregen zeer weinig loon.
Zweepslagen en kielhalen
Het leven aan boord van een VOC-schip was een maatschappij op kleine schaal; er bestond een strenge hiërarchie en op overtreding van de regels stonden straffen. Een matroos kon al bestraft worden wanneer hij vloekte. Een bemanningslid kreeg de doodstraf wanneer hij aanzette tot muiterij, in geval van doodslag en als gevolg van het uitvoeren van seksuele handelingen met een man. De kans dat een matroos niet ziek werd, geen straf kreeg en zowel de heen- als de terugreis wist te overleven, was klein. Kortom, een bemanningslid aan boord van een VOC-schip mocht van geluk spreken wanneer hij ongedeerd naar huis terug kon keren.
Bronnen
www.vocsite.nl, 'functies'
vocopvarenden.nationaalarchief.nl, 'functie'
www.mareonline.nl
www.geschiedenis.nl
www.zeeuwsarchief.nl, 'het leven aan boord van (...)'
www.zeeuwsarchief.nl, 'de VOC als werkgever'
www.zeeuwsarchief.nl, 'Chirurgijn bij de VOC'
Afbeelding
Abraham Storck [Public domain], via Wikimedia Commons