Ministeriële verantwoordelijkheid: de koning is onschendbaar, de minister verantwoordelijk
Premier Rutte moest diep door het stof doordat koning Willem Alexander op vakantie ging. Waarom moet de premier verantwoording afleggen voor de daden van de koning en waarom kan de koning dat niet zelf? Dat heeft alles te maken met ministeriele verantwoordelijkheid. Wat is dat, en waar komt dat vandaan?
Hoe kan iemand die haar functie volgens erfrecht ontvangt, deel zijn van een gekozen regering, vragen sommige democraten zich af. Het simpele antwoord: omdat het in de grondwet staat. In artikel 42 staat: De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. De koning is echter geen gewoon lid.
Hij of zij heeft een bijzondere positie. Die is ook grondwettelijk vastgesteld, en wel in lid 2 van artikel 42: De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. Dit is het principe van ‘ministeriële verantwoordelijkheid’, Een minister is dus verantwoordelijk voor het Koninklijke handelen en nalaten. Rutte geeft aan daar niet aan te willen tornen: “De staatsrechtelijke positie van de Koning is goed ingebed in ons democratisch bestel. De Koning valt namelijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid. En de Koning is lid van de regering, maar maakt geen onderdeel uit van de ministerraad. Terwijl het de ministerraad is die beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid.”
Ministeriële verantwoordelijkheid
Het feit dat de koningin deel uitmaakt van de regering, geeft haar volgens Rutte dus geen macht of positie die haar niet toekomt. Daarmee blijft hij staan in de traditie van zijn liberale voorganger Thorbecke. Tijdens diens grondwetsvoorziening in 1848 werd de toenmalige macht van de koning drastisch ingeperkt, en tevens het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid ingesteld.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Van conservatief tot liberaal in één nacht
Toen Willem II in 1840 de troon besteeg, was de macht van de koning al ingeperkt. Kon zijn vader, koning Willem I, nog decreten uitvaardigen en ministers naar believen ontslaan, voor zijn zoon was dat al niet meer zo gemakkelijk. Tot diens frustratie overigens. Willem vond dat zijn vader daarin veel te toegeeflijk was geweest. Maar het zou voor hem nog erger worden. In de jaren ’40 van de 19e eeuw braken op tal van plaatsen in Europa, zoals Frankrijk, Italië, en Oostenrijk, revoluties uit. Monarchieën sneuvelden of zagen hun macht drastisch ingeperkt. Willem II zag het allemaal geschrokken aan en veranderde van opinie: van conservatief tot liberaal in één nacht. De liberaal Thorbecke kreeg de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven.
Koning moet in de regering
Het was die eerste grondwet die de positie van de koning bepaalde, en nog steeds bepaalt. Voor Thorbecke was het idee dat de koning geen deel meer zou uitmaken van de regering nog ondenkbaar. Bovendien waren er ook nog genoeg tegenstanders van de vermindering van de positie van de koning, zoals Gerrit Schimmelpenninck, tijdelijk minister van Buitenlandse Zaken en Financiën en voorzitter van de ministerraad. Niet de eerste de beste dus. Schimmelpenninck wilde dat de koning de leden van de Eerste Kamer zou kunnen blijven benoemen, en dat de kamer onontbindbaar zou zijn. Toen hij dat niet door de ministerraad kreeg trad hij af als minister.
Privé gedragingen van de koning
De grondwet van Thorbecke werd geproclameerd op 3 november 1848, en daarna nog verschillende keren herzien. De laatste keer in 1983. De positie van de koning als lid van de regering is nooit echt in gevaar geweest, ondanks het feit dat verschillende partijen, waaronder vooral D66, daar van tijd tot tijd op aandringen. De huidige discussie gaat wat Rutte betreft vooral over hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor de privé gedragingen van de koning. De raad van State heeft hierover geadviseerd dat de ministeriële verantwoordelijkheid alleen zou moeten gelden voor gedragingen die het openbaar belang raken. Lees verder over de periode 1879 tot 1934