De Plattelandersbond
De lage kiesdrempel en het evenredig kiesstelsel nodigen ertoe uit: politieke partijen kunnen vrij gemakkelijk één of meer zetels in de Tweede Kamer bemachtigen. Die nieuwkomers zijn niet allemaal blijvertjes, sommige zijn niet meer dan eendagsvliegen, andere houden het langer uit. In de rubriek Debutanten op het Binnenhof verhalen Charlotte Brand en Anne Bos over nieuwe partijen die in het parlement voor beroering zorgden.
Een ‘ongelikten beer' in de Kamer
De Plattelandersbond werd op 17 februari 1917 door een groepje Zuid-Hollandse boeren opgericht, ontevreden als ze waren over het landbouwbeleid.1 Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog was Nederland voor zijn voedselvoorziening op de eigen agrarische sector aangewezen. Boeren moesten zich op akkerbouw richten en de staat kocht vervolgens de oogsten tegen vastgestelde prijzen op.
Het belangrijkste speerpunt van de partij was het verbeteren van de positie van de boeren door de elektriciteitsvoorziening op het platteland te stroomlijnen, het landbouwonderwijs op een hoger plan te brengen en de zomertijd, die in 1916 was ingevoerd, af te schaffen. Die zomertijd (de klok werd van mei tot oktober een uur vooruit gezet) was een gevolg van het nijpende energietekort in de Eerste Wereldoorlog. De boeren zagen het scherp: de koeien raakten er door van slag. Bij de verkiezingen van 1917 haalde de partij onvoldoende stemmen voor een zetel, maar in 1918, toen het stelsel van evenredige vertegenwoordiging was ingevoerd, lukte het hun wel.
Onconventionele boerenleider
Het eerste jaar werd de partij door de timide Twentse boer Frederik Bos vertegenwoordigd, de partij viel dan ook nauwelijks op. Dit veranderde toen Arend Braat in 1919 in de Kamer kwam, boer uit Hekelingen, grof in de mond. Hij trok zich niets van de parlementaire omgangsvormen aan. Niet voor niets verwierf Braat dan ook naam als ‘den meest ongelikten beer die ooit in de politieke arena is losgelaten'. In zijn tirades beschuldigde hij de stedelingen ervan de plattelanders voortdurend achter te stellen door bijvoorbeeld incapabele bestuurders tot burgemeester van een plattelandsgemeente te benoemen.
De Kamerleden wisten niet wat ze met de onbehouwen Braat aanmoesten. Aanvankelijk kreeg hij weerwoord, maar later lieten ze hem maar begaan, geen enkele partij zocht toenadering tot de bond. Volgens een apocrief verhaal vroeg de boer op een van de eerste dagen in de Kamer de weg naar ‘de plee', waarop socialist Duys zich hulpvaardig toonde: ‘Je gaat die kant op en neemt de eerste gang links. Aan het eind zie je een deur met het bordje Heeren. Daar trek je je niets van aan, je gaat gewoon naar binnen'.
Legendarisch werd ook de stier van Braat. In een Kamerdebat sprak hij over vijf koeien en een stier die gemolken moesten worden. Ondanks of dankzij het onbesuisde optreden van boer Braat groeide de aanhang van de Plattelandersbond. In 1922 behaalde de partij bij de Kamerverkiezingen twee zetels. Vooral in het noorden van het land, op de Zuid-Hollandse eilanden en in delen van Gelderland wist zij successen te boeken. De echte reden ligt waarschijnlijk in de economische depressie, die in de agrarische sector hard aankwam. Vooral de boeren op de zandgronden hadden het hard te verduren. De proteststemmen gingen naar wie zich het lot van de boeren aantrok en de heren in Den Haag de waarheid durfde te zeggen.
Kritiek
Binnen de partij ontstond echter gaandeweg kritiek op het optreden van Braat en op het rommelige partijprogram. Fractiegenoot Rients Feikes de Boer wilde dat de bond een beschaafde, agrarische partij werd met een eigen gezicht, gericht op het algemeen belang van de boeren. Bovendien vond hij dat Braat moest vertrekken. De ruzie leidde tot splitsing in de partij, waarbij De Boer uiteindelijk het onderspit moest delven. De Plattelandersbond-richting De Boer behaalde in 1925 onvoldoende stemmen voor een zetel in de Kamer, maar met de partij van Braat ging het niet veel beter. Door alle onrust, niet in de laatste plaats door Braat zelf veroorzaakt die continu leden uit de partij gooide, bleef er van de organisatie weinig over.
Eind 1932 werd de bond heropgericht onder een de naam Nationale Boeren-, Tuinders- en Middenstandspartij (NBTMP). De nieuwe voorman, Cornelis Vervoorn, wist de partij in een wat gematigder vaarwater te brengen. Tot Braats grote woede veroverde Vervoorn in 1933 de enige zetel van de partij. Uit frustratie meldde Braat zich bij de NSB, waar hij als lid werd geweigerd. Hoewel Vervoorn de parlementaire mores beter begreep dan zijn voorganger en om die reden waarschijnlijk meer had kunnen bereiken, keerden de plattelanders de hervormde partij de rug toe. Zij liepen over naar de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij onder leiding van de charismatische Jan Smid. De NBTMP keerde in 1937 dan ook niet in de Tweede Kamer terug.
<h3>Extra informatie</h3>
<p><em>[1] Koen Vossen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940. (Amsterdam, 2003) p. 117-127.</em></p>
<p>Artikel afkomstig van <a title="Centrum voor Parlementaire Geschiedenis" href="http://www.ru.nl/cpg/blogs-rubrieken/debutanten-binnenhof/debutanten/" target="_blank">Centrum voor Parlementaire Geschiedenis</a>.</p>