In Drenthe staan de bekende hunebedden, die uit de ijstijd stammen. Waar dienden ze precies voor?

Hunebedden in Nederland

Hunebedden zijn de oudste monumenten in onze streken. Maar ze behoren hier eveneens tot de meest raadselachtige fenomenen. Ooit werd verondersteld dat hun bouw het werk van reuzen zou zijn. Zo op het eerste oog doen ze soms weleens denken aan uitwerpselen van giganten. Wat weten we vandaag de dag nu feitelijk over hun ontstaan, functies en bouwers? In deze special een stand van zaken van de (archeologische) kennis op dit gebied.

Uit tot dusver verschenen literatuur leren we dat deze monumenten ongeveer 5.000 jaar geleden gebouwd werden in de nieuwe steentijd, de laatste periode van de steentijd. Ze werden gemaakt van enorme zwerfkeien, ook wel megalieten genoemd, die met de ijskap in de ijstijd van ongeveer 150.000 jaar geleden naar deze contreien zouden zijn geschoven. De keien van deze grootte worden dan ook vooral gevonden waar de ijskap is geweest: het noorden van Nederland en Duitsland. Daar zijn ook de meeste van deze prehistorische monumenten te vinden. Wat Nederland betreft liggen de meeste hunebedden op de Hondsrug die het Drents plateau begrenst en waarachter zich het Hunzedal en het veenkoloniale gebied uitstrekken. Net over de Nederlandse grens, aan de andere kant van het Boertangerveen, liggen op zandruggen ook soortgelijke monumenten. Voor deze special namen we in deze gebieden een kijkje om te aanschouwen wat er momenteel nog van te zien is. In deze special geven we allereerst een toelichting op het fenomeen hunebedden en hun bouwers. Daarna volgt een impressie van markante overblijfselen hiervan in Drenthe, een subjectieve selectie uit de in totaal 52 hunebedden in deze provincie. Deze selectie is vooral bedoeld om een keuze te vergemakkelijken wanneer de tijd voor een bezoek beperkt is.

Wat zijn hunebedden?

Waar kunnen we een dergelijke impressietocht beter beginnen dan bij het Hunebedcentrum in Borger? Daar krijg je niet alleen een introductie van megalieten in het algemeen en hunebedden in het bijzonder (zie bijgaand kader over het Hunebedcentrum). Naast het Hunebedcentrum is bovendien het grootste en misschien wel meest fotogenieke hunebed van Nederland (D27) gelegen. Het Hunebedcentrum is dus een prima startpunt voor een kennismaking met de hunebedden, nog afgezien van de centrale ligging van Borger te midden van het fascinerende landschap van de Hondsrug. Directeur Hein Klompmaker van het Hunebedcentrum en zijn adjunct Harrie Wolters weten alles te vertellen over de actuele kennis wat betreft het fenomeen hunebed, de functie en verschijningsvormen daarvan in onze contreien. Hein Klompmaker: ‘Een hunebed is een graf dat meerdere eeuwen gebruikt is. Tegelijk fungeerde het ten tijde van het gebruik daarvan al als een soort van monument van de boeren die de moed hadden zo’n hunebed te bouwen. Ze vervaardigden deze dus niet alleen om hun doden daarin te begraven en aldus bij zich te houden in het kader van een soort van voorouderverering, maar tevens wilden ze daarmee een signaal afgeven in de trant van: dit is ons bezit, ons gebied’. ‘We spreken hier over een periode in de nieuwe steentijd’, vervolgt hij, ‘zo tussen 3400 en 2950 v.Chr. waarin de jagers die hier in het huidige Noord-Nederland woonden voor het eerst huizen bouwden en akkers gingen aanleggen. Dat waren dus de eerste boeren. Met die landbouwcultuur, die uit Noord-Duitsland kwam aanwaaien, ging ook bezitsvorming gepaard. Die uitte zich hier eveneens in vormen van prachtig versierd aardewerk zoals de karakteristieke trechterbeker waaruit de naam van deze cultuur, de Trechterbekercultuur, ontstond. En die eerste boeren produceerden hier dus ook van de aanwezige zwerfstenen de monumentale hunebedden’ (over die eerste boeren en hun cultuur zie bijgaand kader). De naam van deze monumenten heeft overigens niets te maken met de Hunnen of Hunen, maar veeleer met vroegere ideeën dat ze het werk van ‘grouwsamen barbarische en wreede reusen, huynen, giganten’ zouden zijn (aldus de Duits-Nederlandse dominee, medicus, veenontginner en historicus Johan Picardt in zijn geschiedenisboek over de regio uit 1660). Dichteres Titia Brongersma zou eind 17e eeuw voor het eerst de naam ‘hunebed’ hebben gebruikt.

Vormen en bouw

‘Hunebedden’, legt Klompmaker verder uit, ‘hebben verschillende vormen, maar in Nederland zie je vooral wat grotere varianten in de vorm van een uitgebreid portaalgraf. Dat is een hunebed met een ingang aan een lange zijde in de vorm van een portaal gemarkeerd door een paar poortzijstenen. Dergelijke hunebedden hebben een dubbele rij van rechtopstaande draagstenen met de platte zijde naar binnen. Daarop werden als dak meerdere forse dekstenen met de platte zijde naar onder geplaatst. Verder kennen we in ons land nog het ganggraf, waarvan het portaal een smalle gang kent gevormd door twee paar poortzijstenen. Zo’n ganggraf beschikt ook vaak over een steenkrans die op de ingang aansluit en rondom de voet van de dekheuvel loopt. Incidenteel hebben we hier ook nog andere typen hunebedden, zoals een trapgraf - waarvan een grafkelder via een trap te bereiken valt -, een langgraf - in feite bestaande uit twee portaalgraven – en verlengde dolmen met de ingang aan een korte zijde. In vele andere landen van de Trechterbekercultuur zie je vaak alleen dolmenachtige constructies met doorgaans één deksteen’. In het Hunebedcentrum leren we ook dat alle hunebedden genummerd zijn, voorafgegaan door een hoofdletter die de provincie aanduidt (G1 ligt dus in Groningen, D1 in Drenthe). En hier kan tevens een indruk worden verkregen van hoe zo’n hunebed er uitgezien kan hebben. Dit aan de hand van hunebed D26 bij Borger dat hier op ware grootte en compleet met grafkelder is nagebouwd.

Het is geen exacte kopie, maar weergegeven is hoe dit alles vermoedelijk rond 2800 v.Chr., kort na de Trechterbekercultuur, oogde. Zoals wij vandaag de dag de hunebedden zien, hebben de bouwers ze nooit gekend. In hun tijd lag over de hunebedden een heuvel van zand. Je kon alleen de toppen van de dekstenen zien. Die heuvels zijn al lang geleden afgegraven en wat je nu ziet zijn de reusachtige stenen, waar- van er inmiddels vaak een aantal ontbreekt. Hoe hunebedden werden gebouwd blijft ook nog een vermoeden. Zeker is al wel dat het geen reuzen of in wonderdrankjes gedompelde Obelix-achtige personen waren die hier de hand in hadden. Sterk moeten ze zeker zijn geweest, maar ook vindingrijk om de keien waarschijnlijk door middel van hefbomen via houten rollers of sleden en met behulp van touwen en ossen te verslepen. Lange tijd is aangenomen dat eerst de draagstenen rechtop in vooraf gegraven sleuven werden geplaatst en dat daarna er een heuvel overheen werd gebouwd om langs de hellingen daarvan de dekstenen omhoog te slepen. Harry Wolters tekent aan dat experimenten inmiddels duidelijk hebben gemaakt dat deze werkwijze waarschijnlijk niet is gevolgd, omdat de draag- en dekstenen dan niet zo goed op elkaar zouden aansluiten. ‘Dit millimeterwerk kan alleen succes hebben wanneer eerst de dekstenen op het dak van een heuvel worden geplaatst en daarna pas de draagstenen daaronder, waardoor die op de juist hoogte kunnen worden aangebracht’.

Partners: 

Tijdperken: 

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief. 

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.