Ludwig Wittgenstein en zijn twee tegenstrijdige theorieën
Door sommigen beschouwd als de grootste filosoof van de 20e eeuw: Ludwig Wittgenstein. Een Brits-Oostenrijkse pionier in de analytische filosofie wie in zijn denken zo’n ommezwaai maakte dat men zelfs spreekt van Wittgenstein I en Wittgenstein II. Wat voor rol had de filosoof – zowel de vroege als de late versie - binnen de analytische taalfilosofie?
Levensloop
Ludwig Wittgenstein werd geboren op 26 april 1889 in Wenen. De Wittgensteins waren destijds de op één na rijkste familie van Oostenrijk-Hongarije. Uit een gezin met negen kinderen was Ludwig Wittgenstein de jongste. Wittgenstein kreeg tot zijn veertiende privéles in huis en zijn jaren als student bracht hij door aan de Realschule in Linz, waar hij werktuigbouwkunde studeerde. Tijdens zijn studie raakte Wittgenstein al geïnteresseerd in de problematiek binnen de formele logica. In 1911 arriveerde Wittgenstein in Cambridge. Hij wilde de lessen van de wereldberoemde filosoof Bertrand Russell bijwonen om meer te weten te komen over wiskunde en filosofie. Wittgenstein raakte erg geïnteresseerd een specifiek probleem: wat de relatie is tussen taal en de wereld. Met het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914) verliet Wittgenstein de universiteit van Cambridge en sloot hij zich aan bij het Hongaars-Oostenrijkse leger. Tijdens de oorlogsjaren schreef Wittgenstein zijn eerste meesterwerk: de Tractatus Logico-Philosophicus.
Tractatus Logico-Philosophicus
Toen de oorlog tot een einde was gekomen keerde Wittgenstein in 1919 terug naar zijn geboorteplaats Wenen. Wittgenstein had na zijn vrijlating moeite om een uitgever te vinden voor zijn boek. Lezers beschouwden de Tractatus als obscuur en onbegrijpelijk. De reden hiervoor was het vreemde formaat van het geschrift. De Tractatus is opgebouwd uit zeven basistellingen met daaronder genummerde commentaren op die basistellingen: “1. De wereld is alles, wat het geval is.”, “1.1. De wereld is het geheel der feiten, niet der dingen” enzovoorts. Russell zag als een van de weinigen de Tractatus als het werk van een filosofisch genie. Dankzij een beetje hulp door een voorwoord van Russell werd de Tractatus in 1921 dan toch gepubliceerd.
‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld’
Voortbouwend op Russells ontwikkelingen in de logica was de Tractatus een poging om de grenzen van de taal duidelijk te maken. Wittgenstein wilde een correct begrip van de taal overbrengen – zijn ‘picture theory of meaning’- om zo betekenisvolle van nietszeggende uitspraken te onderscheiden. In de Tractatus toont Wittgenstein dat uitspraken alleen betekenisvol zijn als ze feiten weerspiegelen. Beweringen zoals ‘moorden is slecht’ of ‘God bestaat’ gaan niet over de wereld – over ‘wat het geval is’ – en zijn dus nietszeggend. Met dit soort uitspraken probeert iemand buiten de taal te stappen, maar dit is onmogelijk volgens Wittgenstein: ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld'. De centrale boodschap van de Tractatus vat Wittgenstein zelf samen in zijn voorwoord: “Wat zich überhaupt laat zeggen, laat zich helder zeggen; en waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen”.
Opnieuw actief als filosoof
Met zijn Tractatus was Wittgenstein van mening “de filosofische problemen in wezen voorgoed opgelost te hebben”. Hij sloot het hoofdstuk van de filosofie af en ging voor een tijd lesgeven op een lagere school en werd zelfs voor een periode tuinman in een klooster. Ondertussen ontstond er in Wenen een filosofische school genaamd het ‘logisch empirisme’. Deze zogenoemde Wiener Kreis (1920-1938) was voortgekomen uit een groep filosofen voor wie de Tracatus een grote inspiratiebron was. Wittgenstein raakte in gesprek met de logisch-empiristische filosofen en werd weer actief als filosoof. In 1929 keerde hij daarom terug naar Cambridge, als hoogleraar.
Omwenteling naar alledaags taalgebruik
In Cambridge begon Wittgenstein te twijfelen aan de stellingen in zijn Tractatus. Hij begon te werken aan een nieuwe theorie over betekenis en taal. Hij vond dat de Tractatus een te simpele en onjuiste visie van taal weergaf. Volgens de theorie van 'Wittgenstein I' bevat een woord een essentiële kern waarin de betekenis van het woord is gelokaliseerd. Maar alledaagse ‘taalspelen’, zoals het maken van een grap, tonen aan dat er ontzettend veel mogelijkheden zijn om een woord te gebruiken. Is het dan wel juist om één formele betekenis aan een woord toe te kennen? Wittgenstein II had hierop als antwoord: nee, de betekenis van een woord zit niet gevestigd in zijn verwijzing naar een object in de wereld, maar in zijn gebruik. Met dit idee hij legde het fundament voor een nieuwe stroming in de analytische filosofie genaamd ‘ordinary language philosophy’. Het boek waarin Wittgenstein zijn nieuwe theorie naar voren brengt werd pas na zijn dood (1951) gepubliceerd: Filosofische Onderzoekingen (1953).
Grondlegger voor twee stromingen in de analytische filosofe
De tegenstrijdige standpunten van de vroege en de late Wittgenstein waren beide grondleggers voor twee grote stromingen binnen het debat over de relatie tussen taal en de wereld. De theorie van Wittgenstein I -taal als een logisch formeel systeem - werd door een groep filosofen in Wenen overgenomen en de late theorie –woorden hebben betekenis door het gebruik ervan- vormde het fundament voor de ordinary language filosofen. We kunnnen dus wel concluderen dat Wittgenstein een erg invloedrijk figuur in de analytische (taal)filosofie.
bronnen
- Stanford Encyclopedia of Philosophy: Wittgenstein
- Schwartz, S. P. (2012). A brief history of analytic philosophy: From Russell to Rawls. John Wiley & Sons.
afbeelding
Moritz Nähr [Public domain], via Wikimedia Commons