Olie in het Rotterdamse drinkwater
Op zaterdag 23 juni 2018 botste een Noorse bulktanker in Rotterdam op een aanlegsteiger. Uit het gat wat daarbij ontstond, stroomde vervolgens 200 ton stookolie het Rotterdamse havengebied in. Opruimdiensten en dierenwelzijnsorganisaties zijn sindsdien in de weer om de schade zoveel mogelijk te beperken. Dit vorm het meest recente hoofdstuk in de relatie tussen de havenstad en olie. Hoewel het zwarte goud een belangrijke rol heeft gespeeld in de groei van de Rotterdamse haven, heeft de grondstof ook de nodige ophef veroorzaakt. Toen olie in 1862 in de stad werd geïntroduceerd, leidde dit tot meer dan tien jaar aan controverses.
De eerste olie in Rotterdam
Toen op 30 juni 1862 de eerste lading aardolie de Rotterdamse haven binnen kwam, stond de olie-industrie nog in de kinderschoenen. Pas enkele jaren daarvoor waren de eerste boringen in Amerika gedaan en met de veiligheidsmaatregelen nam men het dan ook nog niet zo nauw. Vandaar dat de olievaten midden in de stad werden opgeslagen, in een 150 jaar oud voormalig VOC-pakhuis aan de Boompjeskade.
Toen verhalen over branden en explosies met de licht ontvlambare vloeistof in Amerika het stadsbestuur bereikten, was men meteen gealarmeerd. De Burgemeester en Wethouders stuurden daarop de brandweer om polshoogte te nemen, waarna al snel bleek dat enkele van de olievaten lek waren. Op advies van de brandweer, besloot het gemeentebestuur om de olieopslag buiten de dichtbevolkte gebieden te verplaatsen. Tevens werd er een grootschalige voorlichtingscampagne opgezet, waarin aanplakbiljetten de inwoners van de stad op het brand- en explosiegevaar van de grondstof wezen.
Opslag naar Feijenoord verplaatst
De handel in olie bleef ondertussen explosief groeien. Al in 1863 werden er 25.000 vaten ingevoerd. Het koopmanshuis Pakhuismeesteren, een van de voornaamste handelaren in de grondstof, vroeg daarom in 1863 toestemming om buiten de stad een stenen pakhuis te bouwen. Hiervoor kregen ze een terrein toegewezen aan het Zwanengat in Feijenoord. Voor dat dit gebouw klaar was, werd de olie zolang in haastig in elkaar getimmerde houten keten opgeslagen. Zelfs naar de maatstaven van toen golden deze constructies als gammel. Voor de veiligheid van de bevolking vertrouwde men dan ook voornamelijk op de afgelegen ligging van de opslagplaats. Het gevaar op een grote ramp in de binnenstad was hiermee afgewend.
Vervuild drinkwater
Voor een ander probleem bood deze verhuizing echter geen oplossing, namelijk de vervuiling van het water. De zeilschepen waarmee de olievaten vervoerd werden, waren berucht om hun lekkages. Nu er steeds meer olievaten werden aangevoerd, raakten de grachten van Rotterdam als snel bedekt met een laag olie. In deze periode haalden de inwoners van Rotterdam hun drinkwater nog voornamelijk uit het oppervlaktewater, dat wil zeggen uit de Maas en de grachten. Daarbij kwam dat petroleum, in tegenstelling tot andere afvalstoffen, niet snel oploste in het havenwater, maar langere tijd zichtbaar aan de oppervlakte bleef drijven. Uit bezorgdheid over de watervervuiling, was in 1863 een brede protestbeweging ontstaan onder de Rotterdammers. Mede onder druk van de publieke opinie besloot het gemeentebestuur om de olieopslag naar Feijenoord te verplaatsen.
Problemen blijven voortduren
Deze nieuwe opslagplaatsen konden de groei in de oliesector echter nauwelijks bijbenen. In 1870 werden er al 150.000 vaten afgeleverd en het zag er niet naar uit dat dit snel zou verminderen. Ook de haven van Rotterdam begon zich in deze periode op het grondgebied van Feijenoord uit te breiden, waardoor er weer veiligheidsrisico’s ontstonden. Vanwege de lakse veiligheidsmaatregelen was de vervuiling van het water bovendien onverminderd doorgegaan, ondanks dat het minder zichtbaar was vanuit de binnenstad.
Havenwater in brand
De gevolgen daarvan kwamen op 29 juli 1874 naar voren. Toen gooide een onoplettende stoker de steenkolenas uit zijn stoommachine in het havenwater. De olie die op het water, dreef vatte vlam, waarna het havenwater al snel in lichterlaaie stond. De meeste schepen slaagden er verassend genoeg in te ontkomen, alleen het schip Niederrhein 12 brandde volledig af.
Olieopslag naar het westen
Deze ramp vormde een wake up call voor het gemeentebestuur, dat echter niet van plan was de lucratieve olie-industrie op te geven. Daarom viel uiteindelijk het besluit om de opslag naar Charlois te verplaatsen, ondanks de lokale protesten. Gecombineerd met nieuwe veiligheidsmaatregelen en drinkwaterleidingen, zou het stroomafwaarts verplaatsen van de olieopslag de drinkwatervervuiling tegengaan. Sindsdien is de olie-industrie met elke uitbreiding van de haven steeds verder westwaarts verplaatst, om uiteindelijk de Maasvlakte te bereiken. Ondanks de nadelen die eraan kleven, heeft deze grondstof wel een grote rol gespeeld in de groei en ontwikkeling van de Rotterdamse haven.