Zeven eeuwen mijnbouw in het Ertsgebergte
Toen Saksen in de negentiende eeuw in rap tempo industrialiseerde, ontstond er een enorme behoefte aan steenkolen om de stoommachines in de fabrieken van brandstof te voorzien. Gelukkig voor de Saksische fabriekseigenaren waren er op een steenworp afstand een enorme steenkolenvoorraad en een heleboel kennis over mijnbouw beschikbaar. In het Ertsgebergte werd namelijk al eeuwenlang intensieve mijnbouw bedreven. Zo kreeg deze traditionele mijnbouwstreek een nieuwe impuls, waarvan de sporen vandaag de dag nog steeds te zien zijn.
Middeleeuwse zilverkoorts in Saksen
Al eeuwen voordat de eerste stoommachines in Saksen verschenen werd er al mijnbouw in het Ertsgebergte bedreven. De streek dankt zijn naam immers aan de vele bodemschatten die hij herbergt. Al in 1168 ontdekten de bewoners van de nederzetting Christiansdorf zilvererts. Dit veroorzaakte een migratiegolf naar de regio. Aangemoedigd door Markgraaf Otto von Meißen vestigden handwerklieden zich in het Ertsgebergte, om het zilvererts uit de bergen te halen. In de regio ontstonden steden zoals Freiberg die razendsnel groeiden en rijk werden. De daaropvolgende eeuwen zouden de zilvermijnen de voornaamste economische aanjager van deze streek blijven. Om de economisch belangrijke regio te beschermen, liet Otto von Meißen vlak bij Freiberg het kasteel Schloss Freudenstein bouwen. Vanuit daar kon hij de mijnbouw controleren en beschermen.
Altenberg
Halverwege de zestiende eeuw was het Ertsgebergte het centrum van mijnbouw in Centraal Europa geworden. Naast zilver dolven mijnwerkers er inmiddels ook naar andere ertsen, zoals ijzer, koper en tin. Met name de tin-delving zou de komende eeuwen van groot belang voor de streek blijven. Dit blijkt wel uit het Bergbaumuseum in Altenberg. Tussen 1440 en 1991 is daar 37 miljoen ton erts uit de grond gehaald. Wie in Altenberg de oude werkplaatsen bekijkt of met een rondleiding in een tweehonderd jaar oude mijnschacht afdaalt, beseft pas echt hoe belangrijk de mijnbouw voor de streek was.
Mijnbouwuitrusting
Ook aan mensen die niet zelf ondergronds afdaalden, boden de mijnen werk. Ambachtslieden die uitrusting voor de mijnwerkers produceerden beleefden eveneens gouden tijden. De mijnwerkers hadden immers veel gereedschap, zoals scheppen, hamers en pikhouwelen nodig. Voor de industrialisatie werden de gebruiksvoorwerpen voornamelijk geproduceerd in gespecialiseerde smederijen, zoals de Frohnauer Hammer. In deze werkplaats werd vanaf 1657 gereedschap voor de mijnwerkers gemaakt. Het snel stromende water van de rivier Sehma dreef alles in deze smidse aan, net zoals in de meeste werkplaatsen van vóór de industriële revolutie. Het is een van de laatste plekken in Duitsland waar deze technologie bewaard is gebleven.
In crisis door Dertigjarige Oorlog
De Dertigjarige Oorlog stortte het Ertsgebergte in een ernstige crisis. Plunderende legers vernielden de mijnen en brandden de steden plat. Na de oorlog herstelde de mijnbouw zich maar langzaam. Pas vanaf 1770 kende het Ertsgebergte echter weer een opleving. Door de industrialisering ontstond namelijk de nieuwe behoefte aan voorheen weinig gebruikte ertsen, zoals nikkel, uranium en kobalt. Minstens zo belangrijk was de ontginning van steenkool. Deze nieuwe tak van de mijnbouw gaf een grote impuls aan de industrialisatie in Saksen. De nabijheid van deze brandstof maakte het voor fabriekseigenaren in Dresden of Chemnitz namelijk een stuk aantrekkelijker om op de stoommachine over te stappen.
Nieuwe opleving door industrialisering
Vanaf 1870 raakte de zilverontginning in het Ertsgebergte steeds meer in verval. Na de Duitse eenwording was namelijk de gouden munt als standaard ingevoerd, waardoor de prijs van zilver daalde. Deze trend bleek onomkeerbaar en in 1913 sloot de laatste zilvermijn haar deuren. De steenkolenbouw hield zich beter staande. Duitsland streefde met betrekking tot deze strategische grondstof namelijk zoveel mogelijk autarkie na. Na de Tweede Wereldoorlog kwam aan deze situatie een einde, waarna de kolenmijnen in de daaropvolgende decennia een voor een werden opgedoekt.
Uranium voor de Sovjet-Unie
Tijdens de Koude Oorlog dook echter een nieuw waardevol erts op: uranium. Toen de mogelijkheden van deze grondstof op het gebied van wapens en energie duidelijk werden, gaven de Sovjetautoriteiten opdracht om dit erts uit de grond te halen. Tot 1990 werden er tienduizenden tonnen uraniumerts uit het Ertsgebergte gedolven. In Bad Schlema kan een van de mijnschachten die hiervoor werden gebruikt nog steeds worden bezocht.
En nu…
Na het einde van de Koude Oorlog is ook deze tak van de mijnbouw grotendeels stil komen te liggen, maar daarmee is het nog niet stil in het Ertsgebergte. De delving van ertsen als nikkel en tin gaat tot op vandaag de dag nog steeds door. Ondanks dat het Ertsgebergte niet langer het Europese centrum van de mijnbouw is, is Freiberg nog wel een belangrijk kenniscentrum voor de mijnbouw. Na de vanl van de Muur in 1989 werd een deel van Schloss Freudenstein toegewezen aan de Technische Universiteit van Freiberg, die nog altijd bekend is om de mijnbouwopleidingen. In het kasteel wordt ook een van de grootste mineralenverzamelingen ter wereld bewaard. In het hele gebergte zijn de sporen van de eeuwenlange mijnbouwactiviteiten in het gebied nog altijd zichtbaar. De Silberstrasse, de Zilverstraat, is een route langs al deze sporen uit het verleden.