De lange weg naar het kiesrecht
Het kiesrecht heeft in Nederland en lange weg afgelegd en veel ontwikkelingen doorgemaakt. Waar het stemmen vóór 1917 alleen maar was voorbehouden aan mannen die een bepaald bedrag aan belasting per jaar betaalden, mag tegenwoorig iedereen boven de 18 stemmen op hun favoriete partij of partijlid. Hoe zijn deze veranderingen tot stand gekomen?
Het huidige Nederlandse staatsmodel bestaat sinds 1795. In dat jaar verdreven de Franse revolutionaire troepen stadhouder Willem V en werd Nederland als de ‘Bataafse Republiek’ ingericht naar Frans model. Het invoeren van Nationale Vergaderingen was in Nederland echter geen succes en vanaf 1801 kwam Nederland onder direct Frans bewind te staan.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Van republiek naar koninkrijk
Na de verdrijving van Napoleon in 1814 werd Nederland een koninkrijk onder leiding van de zoon van stadhouder Willem V: koning Willem I. Dit gebeurde een dag na de optekening van de nieuwe grondwet. Willem I kreeg zeer veel macht, ondanks dat hij officieel samen met de Staten-Generaal moest regeren. Na de toevoeging van België aan het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werd de Staten-Generaal opgedeeld in een Eerste en een Tweede Kamer.
De Eerste Kamer bestond voornamelijk uit aristocraten die de Tweede Kamer, waar vertegenwoordigers van de provincies en steden en grootgrondbezitters in zaten, moesten controleren. De leden van de beide Kamers werden gekozen door de verschillende provincies, steden en edelen.
Het revolutiejaar 1848
In 1848 braken verschillende revoluties het bestaande politieke bestel in Europa af. In Frankrijk werd de koning verdreven, in Oostenrijk dwongen demonstranten de keizer een deel van zijn macht in te leveren en in de straten van Berlijn werd er gevochten. In Nederland bleef het vrij rustig en kwam het niet tot een revolutie, maar koning Willem II, die in 1840 zijn vader opvolgde, was bang voor onrust.
Hij gaf toe aan de eisen van liberale politici die een grondwetswijziging wilden. Een staatscommissie onder leiding van Johan Rudolf Thorbecke kreeg de opdracht om deze grondwet op te stellen, en vanaf 1848 was Nederland een constitutionele monarchie.
Rol Tweede Kamer
Met de grondwet van 1848 werd de macht van de koning ingeperkt en de macht van de Tweede Kamer vergroot. Voor 1848 had de Tweede Kamer vooral een adviserende rol, maar met de nieuwe grondwet kreeg deze volksvertegenwoordiging een grotere invloed op de regering. De leden van de Tweede Kamer werden vanaf dat moment gekozen door de bevolking.
Censuskiesrecht
Onder ‘bevolking' werd in die tijd een andere groep bedoeld dan tegenwoordig. Kiesrecht was vrij beperkt en gold alleen maar voor mannen die een bepaald bedrag aan belasting per jaar betaalden, ook wel het censuskiesrecht genoemd. Dit was een minimumbedrag van 20 gulden per jaar, maar in grote steden als Amsterdam was het in 1867 zelfs 112 gulden per jaar. Dit zorgde ervoor dat maar 1,9 procent van de inwoners van de stad mocht stemmen. Door het censuskiesrecht kwam het erop neer dat alleen de gegoede burgerij kiesrecht had en de wensen van de arbeiders van ondergeschoven belang waren.
Algemeen mannenkiesrecht
Deze beperkingen bleven lange tijd van kracht. Het belastingbedrag dat vereist was om te mogen stemmen werd wel verlaagd, maar nog steeds werd de gewone arbeider buiten de stemhokjes gehouden. Dit veranderde in 1917 toen de Russische Revolutie voor een golf van sociale onrust in Europa zorgde. Ook in Nederland gingen arbeiders de straat op om te protesteren. Onder de liberale premier Pieter Cort van der Linden werd naar aanleiding van deze protesten een grondwetswijziging doorgevoerd, die het kiesrecht voor alle meerderjarige mannen garandeerde.
Algemeen kiesrecht
Bij de verkiezingen van 1917 veranderde er nog weinig, de zittende partijen spraken af om geen tegenkandidaten aan te voeren in elkaars kiesdistricten, waardoor uiteindelijk alleen in Amsterdam een herstemming nodig was.
Het algemeen kiesrecht werd uiteindelijk in 1919 ingevoerd. Dit betekende dat nu ook vrouwen konden stemmen. Met de invoering van het algemeen kiesrecht waren de verkiezingen nog niet zoals zij tegenwoordig zijn: men kreeg in 1917 pas vanaf 25-jarige leeftijd stemrecht. Dit werd in 1946 verlaagd naar 23 jaar, in 1963 naar 21 jaar en in 1972 uiteindelijk naar 18 jaar. Nederland kende bovendien tussen 1918 en 1970 een opkomstplicht bij de Tweede Kamerverkiezingen. Wie niet stemde, kon een boete krijgen. Maar hier is tegenwoordig geen sprake meer van.