Verdwenen beroepen: de beul
Een beul: een afschrikwekkende man. Een barbaar met een zwarte kap op en een bijl in de hand. Voor sommigen een verpersoonlijking van een monster en voor dieven en moordenaars was hij de wrekende gerechtigheid. Inmiddels is het beroep beul in ons land verdwenen. Maar hoe deed een beul zijn werk en was het wel zo’n onmens als we vaak denken?
In het kort voltrok de beul of scherprechter vonnissen. Dit waren vaak lijfstraffen, zoals het afhakken van lichaamsdelen, geselen, brandmerken en als er een zware misdaad werd gepleegd, moest de beul de doodstraf uitvoeren. De doodstraf en martelpraktijken worden al gebruikt sinds het begin van de wereld. Met de opkomst van het christendom werd de praktijk van het martelen minder, maar werd het godsoordeel juist een wijdverbreidere praktijk. Dit hield in dat door middel van een water- of vuurproef de wil van God en dus de schuld of onschuld van de verdachte werd vastgesteld.
Vanaf ongeveer 500 na Christus werd het de gewoonte dat de aanklager de doodstraf uitvoerde, nadat een rechterlijke macht de verdachte schuldig beoordeeld had. Zeven eeuwen later kwam de beul weer in beeld en in naam van waarheidsvinding nam het martelen toe. In de 15e eeuw nam martelen een steeds grotere plek in bij de rechtsspraak. Tijdens het martelen werd erop gelet dat de gemartelde niet al te erg verwond werd, zodat diegene nog wel presentabel voor de rechter kon verschijnen.
Hoe zag een werkdag van de beul er uit?
Door Nederlandse documentatie uit halverwege de 18e eeuw kan er grotendeels een reconstructie van een doodsvonnis voltrekken worden gemaakt. Zo kwamen de schout en de schepenen de avond voor de executie naar de veroordeelden, waar de schout hen vertelde dat ze klaar moesten zijn voor de dood. Vervolgens kwamen de predikant en de ziekentrooster, die op de veroordeelden toezagen. Op de executiedag zelf waren de schout, schepenen en burgemeesters bij het stadhuis van de partij en werd er gebeden, om vervolgens het vonnis van de veroordeelde voor te lezen. Burgemeesters gaven twee keer hun advies over de veroordeelde op verschillende momenten in het hele proces. Hierna werd het vonnis opnieuw voorgelezen door de secretaris en werden de gevangenen weer naar de justitiekamer gedirigeerd. De ceremonie bevatte nog meer gebeden en rituelen zoals het luiden van de klok en het uitsteken van de roede van justitie, waarna de vonnissen werden voltrokken.
Deze beschrijvingen van een doodsvonnis voltrokken door een beul verschillen van tijd tot tijd, twintig jaar later konden de rituelen weer heel anders zijn. We weten bijvoorbeeld dat de rol van burgemeesters kleiner werd, terwijl ze eerst een aanzienlijk onderdeel van het ritueel vormden. De beulspraktijken zoals we die kennen uit de middeleeuwen, stopten halverwege de 19e eeuw. Het meest recente pamflet dat een strafvoltrekking aankondigde dateert uit 1838 (Amsterdams Archief) en het laatste Nederlandse doodvonnis werd in 1860 voltrokken. Tien jaar later werd de doodstraf afgeschaft, behalve voor landverraders en spionnen.
Beul moest op zijn tellen passen
Er lag een grote last op de schouders van de beul, want hij moest zijn vak wel goed uitoefenen. Dat was minder makkelijk dan het leek. Zo moest de beul tijdens een onthoofding het hoofd in één keer van de romp scheiden. In sommige regio’s was het zelfs zo dat de onthoofding in maximaal drie slagen moest plaatsvinden. Als dat niet lukte, kreeg de beul de woede van het volk over zich heen. Die woede mocht niet onderschat worden, want executies waren vaak openbare aangelegenheden, waar ontzettend veel mensen op afkwamen. Een fout was zo gemaakt en de licht ontvlambare middeleeuwse mensen vlogen dan op hem af. Als de beul deze woede overleefde, konden de autoriteiten hem ook nog straffen. Een beul moest sowieso oppassen, want verwanten van veroordeelden wilden soms wraak op hem nemen. Hij moest zich dus gedeisd houden. Hij woonde vaak bij de stadsmuur, zodat hij niemand lastig zou vallen.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Beulen hadden slecht imago
Beulen waren niet gewenst bij de mensen in de stad en hadden een slecht imago. Ze werden niet uitgenodigd bij mensen in de stad en veel beulen konden niet in de kerk komen. Trouwen moest thuis en als er kinderen kwamen, konden ze niet op alle scholen terecht. De enigen met wie ze contact konden hebben, was het ‘uitschot’ van de maatschappij: de prostituees, melaatsen en criminelen. Het contact dat de beul met hen onderhield, hielp ook niet voor de publieke mening over de beul. Ze waren dus nodig om de orde in de stad te bewaren, maar werden tegelijk verguisd door hun onsmakelijke werk. Ergens is dat vreemd omdat de mensen in de middeleeuwen veel minder gevoelig waren voor geweld zoals wij nu zijn. Er werd dagelijks gevochten, dus waarom werden middeleeuwse beulen op zo’n extreem niveau veracht?
Er zijn meerdere theorieën over dit onderwerp in omloop gebracht en de meeste gaan over religie of magie. Zo werd bijvoorbeeld gedacht dat de beul een andere vorm was van bepaalde verguisde personen, zoals de Germaanse Keller en Von Amira, de christelijke Danckert of de magische Angstmann en Von Hentig.
Kans om wraak te nemen verkeken
Er zijn ook meer wereldse theorieën, die vooral gaan over veranderingen in het strafrecht die niet altijd in goede aarde vielen. Zoals gezegd was het in de vroege middeleeuwen op veel plekken gebruikelijk dat de aanklager de doodstraf uitvoerde. Daarin zat ook een zekere mate van genoegdoening, oftewel wraak, voor de aanklager. Maar in de loop der tijd namen machthebbers de touwtjes steeds strakker in handen en gingen ze zelf ook de straffen uitvoeren. Of liever gezegd: dat lieten ze doen, door de beul. Zeker in het begin van dit veranderingsproces voelden veel aanklagers zich miskend en dat werd regelmatig op de beul afgereageerd. Dit idee van miskenning nam af naarmate de tijd vorderde, maar verbeterde de maatschappelijke positie van de beul over het algemeen genomen niet.
Die aversie gold uiteraard niet voor de hele maatschappij, er zijn aanwijzingen dat de laagste klassen wel met de beul omgingen. In Parijs gaven de beulen uit de familie Sanson veel geld uit aan liefdadigheid, en werden daarvoor terugbetaald in de vorm van een menigte armen die de begrafenisstoet van Charles II Sanson volgde om hem de laatste eer te bewijzen.
Beulen werden steeds meer geaccepteerd
De overheid was tot de 15e eeuw sceptisch tegenover beulen, maar daarna veranderde de houding. Dit kwam mede door de invloed van Maarten Luther, die de beul als een nuttige overheidsdienaar zag. In veel landen werd de beul steeds meer beschermd door de overheid. Ook verdienden beulen naarmate ze beter behandeld werden behoorlijke sommen, een stuk meer dan een gewone ambachtsman. Halverwege de 17e eeuw werd het ook niet meer zo erg gevonden, als de beul een misstap maakte.
Scherprechters hadden ook (kleine) voordelen door hun werk. Ze hoefden vaak geen belasting te betalen en kregen het recht om een deel van het eten en drinken van marktverkopers te ontvangen. Daarnaast betaalden verwanten van de veroordeelde vaak voor een goed verlopende executie en dit betekende een extra zakcentje voor de beul. Veel beulen hielden er ook nog een andere bezigheid op na. Na zoveel lijfstraffen en vonnissen uitgevoerd te hebben, doe je informatie op over het menselijk lichaam en dat gold ook voor de beulen. Hun anatomische kennis was groot en vaak waren ze naast hun ‘reguliere’ werk ook ‘bottendokter’ of genezer.
Familiekwaal
Beulen kozen niet zelf voor het beroep, maar rolden erin via hun vader. In hun jeugd oefenden ze eerst op vruchten, daarna op honden en varkens en vervolgens begon het ‘echte’ werk en hielpen ze hun vader bijvoorbeeld bij het martelen. Eenmaal beul, was er geen terugkeer meer mogelijk. De rest van de maatschappij wilde niet meer met hen geassocieerd worden.
Een voorbeeld van een beulendynastie begon met de eerdergenoemde Charles Sanson de Longeval bij Dieppe in 1662. Hij viel van zijn paard en werd geholpen door Pierre Jouanne. Charles werd verliefd op zijn dochter Marguerite, maar kwam er bij een executie al snel achter dat Pierre een beul was. Ondanks deze tegenvaller wilde hij toch met Marguerite trouwen. Pierre stemde in, op voorwaarde dat Charles beul zou worden en het ‘familieberoep’ zou voortzetten. Charles trouwde met Marguerite en ze kregen een zoon, waarmee de beulendynastie werd gesticht. De prijs die Charles moest betalen voor zijn huwelijk met Marguerite was hoog, zeker omdat Marguerite in het kraambed overleed. Er zijn zes Sanson-beulen geweest, de één was enthousiaster voor het beroep dan de ander.
Dagboek van een beul
Sommige beulen konden lezen en schrijven en dat blijkt wel uit het dagboek van Frantz Schmidt, een Duitse beul uit de late zestiende eeuw. Hij woonde in Neurenberg en beschreef tot in detail hoe zijn leven eruitzag en schetst een goed beeld van het leven van een beul in de middeleeuwen. Historicus en schrijver Joel Harrington ‘ontdekte’ zijn dagboek en schreef zelf een boek: Dagboek van een beul. Hierin zijn twee verhalen met elkaar vervlochten. Als eerste schrijft Franz Schmidt over zijn leven als beul en reconstrueert Harrington de toenmalige wereld van Schmidt. Ten tweede behandelt Joel Harrington de menselijke natuur en sociale vooruitgang.
Schmidt’s vader Heinrich, die oorspronkelijk houthakken en vogeljager van beroep was, werd verplicht een executie uit te voeren en vanaf dat moment werd hij veroordeeld tot het eerloze beroep van beul. Frantz volgde hem op als beul, omdat hij nergens anders geaccepteerd zou worden. In Frantz’s dagboek schrijft hij over de verschillende executies die hij uitvoerde, zoals de eerste keer dat hij een veroordeelde radbraakte. Naast het zeldzamere radbraken voerde Frantz verschillende executiemethoden uit, zoals ophangingen, verdrinkingen, de brandstapel en vierendelen. Hij vond onthoofdingen met het zwaard het minst erg om te doen, omdat de veroordeelden dan snel stierven. Het dagboek geeft een goed beeld van toenmalige beulen en biedt ons een inkijkje in hun leven.
Dirk Jansen, de laatste beul
In Nederland is het beroep beul inmiddels verdwenen. De laatste beul die in Nederland in vredestijd een executie voltrok, was beul Dirk Jansen. Hij verrichtte de laatste terechtstellingen in 1860. Jansen werd in 1837 aangesteld als beul. Het aantal executies dat in Nederland werd uitgevoerd, was toen al dusdanig laag dat er discussie ontstond over de kosten die de overheid moest maken om de beulen in dienst te houden. Uiteindelijk werd in 1851 besloten dat er in Nederland nog twee beulen moesten zijn: één in Amsterdam en een in Arnhem. Zij zouden voortaan per handeling betaald worden. Vandaar dat Jansen ook als laarzenmaker bekend is. Zelfs toen hij nog slechts één vakgenoot overhad, was het aantal executies zo laag dat hij er niet van kon rondkomen. In 1855 werd besloten dat ook de beul uit Arnhem ontslagen werd.
Daardoor bleef Dirk Jansen als laatste beul van Nederland over en stond zo in de laatste jaren van zijn carrière behoorlijk in de schijnwerpers. Zijn laatste executies verrichtte hij in 1860, door de ophanging van drie moordenaars in respectievelijk Leeuwarden, Gouda en Maastricht . Die vonden plaats tegen de achtergrond van een debat over de doodstraf, waarin de tegenstanders van de doodstraf steeds meer de overhand kregen. De doodstraf werd na de executie van Nathan nog een aantal keer uitgesproken, maar tot executies kwam het niet meer. Een aantal van die vonnissen werd door de koning omgezet in levenslange gevangenisstraffen. Uiteindelijk werd op 20 mei 1870 door de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangenomen om de doodstraf af te schaffen. De discussie rondom de doodstraf was echter fel en voorstanders van de doodstraf dienden meerdere petities in om de doodstraf in stand te houden. In september kwam het voorstel voor de afschaffing uiteindelijk ook door de Eerste Kamer. Daarmee verdween de doodstraf in Nederland uit het Wetboek van Strafrecht.
Einde van de doodstraf in Nederland
Helemaal verdwenen was de doodstraf nog niet. Onder het oorlogsrecht bleef het mogelijk om de doodstraf uit te delen. Dat gebeurde vooral rond de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Duitse inval zou de Nederlandse legerleiding drie soldaten vrijwel standrechtelijk laten executeren wegens desertie. Na de oorlog werden er ook 152 doodstraffen uitgedeeld, wegens collaboratie en oorlogsmisdaden. Van die vonnissen zijn er 39 voltrokken, waarvan de terdoodveroordeling van Anton Mussert, Hanns Albin Rauter en Ans van Dijk tot de meest bekende behoren. De laatste executies van deze bijzondere rechtspleging vonden plaats in 1952 toen Andries Pieters en Arthur Albrecht terecht werden gesteld. Deze laatste doodstraffen werden echter niet meer door een enkele beul voltrokken, maar werden uitgevoerd door een vuurpeloton. Inmiddels zou dit in Nederland ook niet meer kunnen. Met de grondwetswijziging van 1983 verdween de doodstraf uit het Nederlandse oorlogsrecht en volgens artikel 114 van de Nederlandse grondwet kan de doodstraf niet worden opgelegd.