Home » Reportage
verdwenen beroep teenschiller griendcultuur

Het verdwenen beroep van de teenschiller

Ooit waren veel mensen in Nederland werkzaam als teenschiller. Het was een belangrijk beroep: veel mensen hebben direct of indirect te maken gehad met het werk van de teenschillers. Maar… wat deed de teenschiller precies?

Nederlandse Griendcultuur

Het beroep ‘teenschiller’ kwam veel voor in de negentiende eeuw in de gebieden langs de grote rivieren in Nederland. Daar lagen tussen de dijken en het water van de rivieren vaak nog stroken land, grienden. Die grienden waren vaak niet erg geschikt voor landbouw of veeteelt, daarvoor waren ze te drassig en te gevaarlijk. Als het water in de rivier steeg, zou een oogst mislukken of het vee kunnen verdrinken. Toch waren die stroken land niet helemaal waardeloos. Wilgen hielden het prima uit in de grienden en omdat het hout van de wilgen een veelgebruikte grondstof was, ontstonden er in delen van Nederland kleine plantages langs de rivieren. 


Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!


Vooral langs de rivieren in Zuid-Holland en in de Biesbosch werden dit soort grienden aangeplant. Het doel van die grienden was tweeledig. De aanplant van grienden zorgde ervoor dat de buitendijkse grond steviger werd en aanslibbende modder en klei beter bleef liggen. Na een aantal decennia kon een griend op die manier droogvallen en alsnog geschikt worden als landbouwgebied. In de tussentijd kon men het hout van de grienden oogsten en gebruiken in de houtindustrie. Zo ontstond er een heuse griendcultuur langs veel Nederlandse rivieren. 
Het belangrijkste product dat van de grienden kwam, waren de wilgentakken, beter bekend als de wilgentenen. Hoe vaak die tenen gesnoeid werden, hing af van op wat voor soort griend de wilgen stonden. Er waren verschillende soorten grienden: snijgrienden en hakgrienden. Op snijgrienden werden de bomen jaarlijks gesnoeid, als de tenen nog dun en flexibel waren. De dunne tenen werden vooral gebruikt voor vlechtwerk zoals manden, en toepassingen waarbij flexibel hout nodig was, zoals hoepen die rondom tonnen kwamen. Hakgrienden werden minder vaak gesnoeid, de dikkere takken die daar gehakt werden, werden vaak gebruikt bij dakbedekkingen, bezems en soms ook voor meubels. 

Armoede en zwaar werk

Het snijden van de tenen was zwaar werk. Niet alleen het sjouwen met de grote bossen hout was zwaar, ook de weersomstandigheden waar de griendwerkers in moesten werken was vaak slecht, en de waterstanden vrij hoog. Het beste seizoen om de wilgen te snijden was namelijk tussen november en maart.  Dat maakte van de toch al natte buitendijkse grienden een waar moeras. In sommige gebieden, zoals de Biesbosch, bleven de griendwerkers in de grienden tijdens de oogstperiodes en waren dan soms wekenlang van huis. 

Het werk van de teenschiller

De gesnoeide tenen werden in grote bossen verzameld en een aantal maanden lang in een laagje water gezet. Dat zorgde ervoor dat de tenen na een aantal maanden uit begonnen te lopen. Het hout dat weer begon te leven, werd daardoor flexibel en dus uitermate geschikt om in vlechtwerk verwerkt te worden. Dat was het moment dat de teenschiller in actie kwam. Die ontdeed de wilgentenen van hun bast en eventuele uitlopers: schillen dus. De teenschillers hadden daarvoor een ‘schil-ijzer’, maar desondanks was het werk van de teenschillers zwaar en repetitief. Een teen werd tussen de einden van het ijzer gezet, waarna de teenschillers de teen er in één vloeiende beweging doorheen moest trekken. Daarna konden de tenen verder verwerkt worden. 

Vaak werkten mannen op grotere werkplaatsen, een teenwerf, waar de aan- en afvoer van georganiseerd werd. De teenschillers die hier werkten, kregen vaak een vast loon. Maar thuis ging het werk vaak verder. Kleine tenen die tijdens het schillen van de grote tenen af waren gehaald, werden door kinderen verzameld en mee naar huis genomen, waar ook die kleine teentjes geschild werden en in ruil voor wat geld weer naar de teenwerf werden gebracht. Deze kleine huisnijverheid zorgde vaak voor een klein beetje extra inkomen. Dat extra geld was van harte welkom, want hoewel de wilgentenen voor veel industrieën een belangrijke grondstof waren, was het werk niet bepaald een vetpot. Veel teenschillers en griendwerkers leefden in armoede. 

Einde van de griendcultuur

In de negentiende eeuw kwam de griendcultuur tot volle bloei. Zelfs in kleine stadjes langs rivieren waren vaak veel grienden en de daarbij behorende bedrijvigheid te vinden. Zo lagen er in de omgeving van IJsselstein alleen al twaalf grienden die wilgentenen leverden aan maar liefst vijftien hoepmakerijen. Maar na de Eerste Wereldoorlog begon de markt te krimpen. Producten die eerst van wilgenhout werden gemaakt, werden van andere materialen gemaakt. Tonnen met hoepen van wilgen erom, kregen stalen hoepels, of de ton werd een stalen vat. Manden van wilgentakken die in de industrie gebruikt werden, werden vervangen voor kratten. Halverwege de twintigste eeuw, hield de griendcultuur vrijwel op te bestaan. De meer dan tienduizend hectare grienden die aan het begin van de twintigste eeuw verspreid over Nederland lagen, waren toen al ver afgenomen. Tegenwoordig zijn de meeste grienden natuurgebied geworden. 

Bronnen:

Ook interessant: 

Rubrieken: 

Landen: 

Tijdperken: 

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief. 

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.