De Investituurstrijd en het Concordaat van Worms
Op 23 september 1122 werd het Concordaat van Worms gesloten. Met dat concordaat moest een eind komen aan de investituurstrijd. Een slepend conflict tussen wereldlijke machthebbers in Europa enerzijds, en de paus en de bisschoppen anderzijds. Bron van het conflict was de investituur: wie het recht had om hoge geestelijken te benoemen. Een belangrijk twistpunt, want hoge geestelijken hadden niet alleen veel religieuze invloed, ook in de wereldse politiek hadden ze veel invloed. De investituurstrijd draaide daarmee om de vraag wie het zeggen had. De koning, of de paus?
In het Europa van de 10e eeuw was de scheiding tussen kerk en staat nog nauwelijks zichtbaar. Zo was de positie van bisschop bijvoorbeeld meer dan alleen een religieuze betrekking. Vaak hadden deze geestelijken ook belangrijke posities in het lokale bestuur en waren zij betrokken bij het innen van allerlei belastingen en heffingen. Bovendien waren bisschoppen op veel plekken niet alleen bisschop, maar ook politiek heerser. De gebieden van het Sticht (Utrecht), Luik en Kamerijk zijn bekende voorbeelden van gewesten die werden geregeerd door geestelijken. Binnen de vaak nog erg feodale verhoudingen waren zulke prinsbisschoppen dus ook leenheer onder een koning of keizer. Naast hun wereldlijke macht, hadden zulke prinsbisschoppen ook grote invloed binnen de kerk, bijvoorbeeld op het kiezen van een nieuwe paus.
Door al die gedeelde belangen ontstond een nogal onduidelijke situatie over wie nou wie kon benoemen. Of liever gezegd: wie had de grootste macht? Koningen en keizers hielden zich het recht voor om bisschoppen te benoemen omdat zij door God waren aangewezen om het land te leiden en dus ook hun leenmannen mochten benoemen. De Paus, als opvolger van de apostel Petrus en kerkleider, had ook een logische claim op het recht bisschoppen te benoemen.
Oplopende conflicten tussen kerk en staat
Maar niet alleen de vraag wie wie mocht benoemen speelde een rol. De vermenging tussen wereldlijke en kerkelijke macht, leidde op veel meer manieren tot belangenverstrengeling en ronduit corrupte situaties. Omdat de titel van edele vaak op de oudste zoon werd doorgegeven, kregen jongere zonen vaak een opleiding tot geestelijke, meestal bisschop. Daardoor waren de banden tussen kerk en staat vaak hecht. Sommige vorstenhuizen hadden via familieleden die bisschop waren zelfs invloed op de pauselijke verkiezingen. Maar niet alleen door het benoemen van familieleden konden hoge edelen ervoor zorgen dat bisschoppen loyaal waren. Een bisschopstitel kon ook verkocht worden, een praktijk die bekend stond als ‘simonie’. Er ontstond een handel in hoge geestelijke titels, waar adel en geestelijkheid behoorlijk garen bij konden spinnen. Maar dit soort praktijken leidden ook vaak tot dubbele belangen en na verloop van tijd zelfs tot conflicten die in de tweede helft van de elfde eeuw tot een kookpunt kwamen.
De verkiezing van paus Benedictus X in 1058 zou het resultaat zijn geweest van pure omkoping. Opstandige kardinalen verkozen daarop een eigen paus, Nicolaas II, en begonnen een oorlog tegen Benedictus, die ze wonnen. Nicolaas vaardigde daarop een bul uit, waarin elke wereldlijke invloed op de pauselijke verkiezingen werd verboden en dat de paus alleen nog door kardinalen verkozen mocht worden. Ook verbood hij de benoeming van bisschoppen door niet-geestelijke machthebbers.
Wie dacht dat de conflicten tussen de kerk en koningen daarmee gesust werden, kwam bedrogen uit. Sterker nog, het bleek een slechts een opmaat voor wat komen ging. Veel Duitse bisschoppen hadden sterke banden met de keizer van het Heilig Roomse Rijk, die tot de bul van Nicolaas II veel invloed had in de benoeming van bisschoppen en zelfs de paus. Zij verzetten zich tegen de nieuwe manier waarop de paus verkozen zou worden. Toen Nicolaas II zijn bul uitvaardigde, was de Heilige Roomse Keizer echter nog maar een kind en had relatief weinig macht en invloed. Daardoor konden de Duitse bisschoppen niet voorkomen dat de twee volgende pausen, Alexander II en Gregorius VII volgens de regels van Nicolaas’ bul verkozen werden.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Gregoriaanse hervormingen
Paus Gregorius VII (1073-1085) streefde ernaar de pauselijke macht verder te centraliseren en de katholieke kerk nog sterker van alle wereldlijke invloeden te zuiveren. Die hervormingen staan bekend als de Gregoriaanse hervormingen Een van zijn eerste maatregelen was de publicatie van de ‘Dictatus Papae’ in 1075, een reeks decreten waarin Gregorius zich onder meer het alleenrecht toe-eigende om voortaan de bisschoppen te benoemen. Hij ging echter nog verder en beweerde zelfs dat de Paus het recht bezat om wereldlijke koningen en keizers te excommuniceren. Zo’n excommunicatie hield in dat paus iemand de toegang tot de hemel ontzegde en daarmee in feite uit de Christelijke gemeenschap zette. Dat betekende in de praktijk ook dat de paus zo’n koning of keizer van al zijn politieke functies ontdeed. De onderdanen van een geëxcommuniceerde machthebber hadden als goed Christen namelijk geen enkele verantwoordelijkheid meer tegenover deze vorst. Kortom: met de Dictatus Papae maakte de Gregorius VII van zichzelf de machtigste man van Europa.
Investituurstrijd
Gregorius VII had zich het alleenrecht op de investituur volledig toegeeigend en daarmee barstte de investituurstrijd écht los. Hendrik IV, de koning van Duitsland en de latere Heilige Roomse Keizer, was tegen de tijd dat Gregorius het Dicatus Papae uitvaardigde, volwassen geworden. Hij benoemde net zoals zijn voorgangers zelf de bisschoppen in zijn gebieden en was niet van plan om daar verandering in te brengen. Daarmee laaide het conflict weer op. Nog hetzelfde jaar waarin Gregorius de Dictatus Papae uitvaardigde, stuurde Hendrik een brief naar Gregorius waarin hij in felle bewoordingen duidelijk maakte dat hij de keizerlijke steun voor de paus introk, wat eigenlijk betekende dat Hendrik Gregorius niet meer erkende als paus. Aan het hoofd van de boodschap stond “Hendrik, koning niet door usurpatie van de Duitse troon maar door de heilige wijding van God, aan Hildebrand, in het heden geen paus maar een valse monnik”. Gregorius reageerde in 1076 door Hendrik te excommuniceren en hem zo af te zetten als koning van Duitsland.
Gang naar Canossa
Al snel kwam Hendrik erachter dat hij te ver was gegaan. Een aantal van zijn heren besloot na zijn excommunicatie namelijk zijn gezag niet langer te erkennen en ook een deel van de Duitse bisschoppen keerde zich tegen hem. Veel edelen eigenden zich hun eigen vorstendommen toe als autonoom heerser en bouwden forten om die te verdedigen. Sommige edellieden maakten bovendien van het machtsvacuüm gebruik om kroondomeinen in te nemen, al dan niet met geweld, en anderen maakten al plannen om een nieuwe koning te kiezen. Kleine conflicten binnen het rijk van Hendrik dreigden door de excommunicatie opeens uit te lopen op een burgeroorlog.
Hendrik besefte dat zijn enige kans lag in een snelle vrede met de paus en trok het boetekleed aan. Letterlijk. In het najaar van 1077 ging de koning op boetetocht naar Canossa, waar de Paus zich bevond. Die liet hem vervolgens –als een soort vernedering- drie dagen wachten. Het verhaal over een van de machtigste heersers van Europa die dagenlang in een paardenharen tuniek op blote voeten in de sneeuw voor de poorten van het kasteel wachtte, terwijl hij de paus smeekte hem binnen te laten, bevestigde immers de macht van de paus. Uiteindelijk liet de paus Hendrik binnen en accepteerde hij de excuses van de koning en schonk hem vergeving. Al was het niet van harte. De paus wantrouwde Hendriks bedoelingen en ook de koning koesterde een sterk wantrouwen tegen de paus.
Tegenpaus
De Knieval van Canossa bracht ook geen einde aan de onrust in Duitsland. De edelen die van het machtsvacuüm gebruik hadden gemaakt om hun macht uit te breiden, waren niet van plan die zomaar op te geven en dus duurde de opstand tegen Hendrik IV voort. Paus Gregorius dacht hierin een beslissende rol te kunnen spelen en koos in 1080 de kant van de opstandelingen door tijdens een concilie in Lenten Hendrik opnieuw te excommuniceren en Rudolf von Rheinfeld als koning aan te wijzen. Deze tweede excommunicatie werd door bisschoppen echter als onterecht beschouwd. Zij kozen de kant van Hendrik en tijdens een concilie dat de koning een paar maanden later bijeenriep in Brixen, werd vastgesteld dat de excommunicatie en de benoeming van Von Rheinfeld tot koning een vorm van simonie waren en dus verboden. Volgens de regels van paus Nicolaas II en die van Gregorius zelf, nota bene.
Bovendien nam Hendrik vrijwel direct wraak door nog datzelfde jaar een tegenpaus aan te stellen: Clemens III. En om er zeker van te zijn dat de tegenpaus ook écht aan de macht zou komen, belegerde Hendrik Rome. De stad weerstond de belegering lang, maar uiteindelijk kregen de belegeraars het Vaticaan in handen, waarna de stad enkele maanden later volgde. Dat gaf Hendrik IV de mogelijkheid om het door hem geclaimde recht om Clemens III tot paus benoemen uit te oefenen. Veel verder zou het conflict echter niet escaleren, want Paus Gregorius overleed vijf jaar later en zijn opvolger Victor III leefde nauwelijks een jaar als paus. Paus Urbanus II, Victors opvolger, had het te druk met het organiseren van de Eerste Kruistocht om het conflict met Hendrik – die de strijd in Duitsland uiteindelijk zou winnen - nog verder op de spits te drijven.
Een nieuwe generatie heersers
In 1105 werd keizer Hendrik IV gedwongen af te treden als gevolg van een opstand van zijn zoon, Hendrik V. Aanvankelijk besloot deze jongere telg van de familie de Investituurstrijd voort te zetten. Hierdoor laaide het conflict dat weer opnieuw op. Hendrik belegerde net als zijn vader succesvol Rome, en stelde een nieuwe tegenpaus aan: Gregorius VIII. Daarop werd ook Hendrik V geëxcommuniceerd, en braken er weer nieuwe opstanden in de Duitse gebieden uit, waardoor uiteindelijk de macht van de keizer langzaam afnam. Uiteindelijk zat er voor Hendrik weinig anders op de strijd op te geven.
Investituurstrijd in andere Europese gebieden
Het conflict tussen de Duitse keizers en de paus is het meest opvallende voorbeeld van de investituurstrijd, maar ook in andere gebieden was er onenigheid over de investituur. Zo had de Engelse koning Willem de Veroveraar voor zijn invasie van Engeland in 1066 pauselijke goedkeuring gekregen. Na zijn succesvolle machtsgreep weigerde hij echter naar Rome af te reizen om de paus daarvoor te danken en gebieden over te dragen, zoals dat volgens de Donatio Constantini zou moeten. Dat bleef echter zonder grote gevolgen.
In de decennia die volgden, leidde de benoeming van Engelse bisschoppen wel tot conflicten, maar die liepen niet zo hoop op als het conflict tussen de Duitse keizer en de paus. Wel waren de banden tussen de wereldlijke en kerkelijke macht hecht en was de grens tussen kerk en staat een grijs gebied. Al was het maar omdat veel administratieve functies aan het hof werden uitgevoerd door geestelijken, niet in de laatste plaats omdat zij konden schrijven. De conflicten hierover leidden echter niet tot openlijke oorlogen, hoewel het niet veel scheelde. Historici vermoeden dat de paus niet de wapens opnam tegen de Engelse koning, omdat de paus al zijn handen vol had met de strijd tegen de Duitse keizer en in geval van nood zelfs politieke, financiële en militaire steun uit Engeland hoopte te krijgen om de oorlog te beslechten.
Wel liep het conflict tussen de aartsbisschop van Canterbury, Anselmus, en de koning Willem ‘Rufus’ II wel dusdanig hoog op dat de koning de landerijen van de aartsbisschop confisqueerde terwijl deze op reis was naar een concilie in Italië. Onderwijl werkte Anselmus een theorie uit over de verhoudingen tussen kerk en staat. Dat conflict leek even gesust te zijn met de dood van Willem in 1100, maar ook diens opvolger Hendrik I was niet erg toegeeflijk en weer moest de aartsbisschop in ballingschap. Maar ook nu kwam het niet tot een gewapend conflict. In tegendeel: er kwam een compromis. Het Concordaat van Londen dat in 1107 werd ondertekend, bevestigde dat de koning geen zeggenschap meer had in de benoeming van bisschoppen, maar veronderstelde wel dat bisschoppen voor hun inzegening een hommage aan de koning moesten brengen om diens macht over de landen te bevestigen.
Concordaat van Worms
Het compromis in Londen bleek niet alleen een doorbraak in de Engelse investituurstrijd, het had ook consequenties voor de rest van Europa, al lieten die wel even op zich wachten. In 1122 kwamen keizer Hendrik V en Paus Calixtus III bijeen in de Duitse stad Worms om eveneens een compromis te sluiten. Het verdrag dat in Londen was gesloten, diende hierbij als basis voor de besprekingen. In dit zogeheten ‘Concordaat van Worms’ werd vastgelegd dat de benoeming van bisschoppen voortaan voorbehouden was aan de paus, maar dat de keizer het recht had om kandidaten die hem niet bevielen geen wereldlijke macht toe te kennen. Deze gescheiden benoeming van ‘staf’ (wereldlijke macht) en van ‘ring’ (geestelijke macht) vormt op deze manier een van de oudste historische voorbeelden van een scheiding tussen kerk en staat.