Geschiedenis van de vakbonden in Nederland
Het sociale vangnet en de vakbonden die daarvoor in de bres springen zijn in de huidige samenleving heel normaal, maar halverwege de negentiende eeuw kon je beter niet werkloos, ziek of oud zijn. Toch verkeren de Nederlandse vakbonden de laatste jaren in zwaar weer, het aantal leden van de vakbonden daalde namelijk flink. Ook in 2023 werd weer een afname van het aantal vakbondsleden gemeld.
Het ontstaan van vakbonden kan niet los gezien worden van de industriële revolutie. De uitvinding van de stoommachine in de achttiende eeuw markeerde het begin van de industriële revolutie. Er kan gesproken worden van een ‘revolutie’, omdat er in 150 jaar tijd, van ongeveer 1770 tot 1920, meer veranderde dan de paar eeuw daarvoor. Het agrarische Europa veranderde in een stedelijke samenleving met een explosieve bevolkingsgroei. Door uitvindingen als de stoommachine vond er een massale toename van de productie plaats. Er kwamen steeds meer fabrieken en de vraag naar arbeid steeg. Veel mensen trokken naar de steden om daar aan de slag te gaan in één van de uit de grond gestampte fabrieken. Deze arbeiders maakten lange dagen en de arbeidsomstandigheden lieten te wensen over.
Industriële revolutie in Engeland
Terwijl in Engeland de industriële revolutie al een eeuw aan de gang was, vond de omwenteling in Nederland pas tussen 1850 en 1890 plaats. In Engeland was een massale uitbreiding van de fabrieksmatige productie tot stand gekomen. Ondanks het rijke verleden van de Republiek der Nederlanden, lukte het niet om Groot-Brittannië te volgen op het gebied van de nieuwe technieken. In Engeland had de uitvinding van de stoommachine de industrie een impuls gegeven. Maar in Nederland was stoom nog niet één, twee, drie aangeslagen. De Nederlandse regering had aan het begin van de 19e eeuw juist veel geld geïnvesteerd in wind- en watermolens. Daarnaast werden stoommachines gestookt met kolen en die waren in Nederland erg duur.
Industriële revolutie in Nederland
Vanaf 1860 begonnen liberalen, zoals Thorbecke, de vrijhandel te bevorderen. De Nederlandse economie kwam er, na een economische zware tijd na de onafhankelijkheid van België, weer langzaam bovenop. Daardoor kon de Nederlandse overheid weer investeren in nieuwe infrastructuur zoals het Noordzeekanaal, dat gebouwd werd tussen 1865 en 1876. Ook werd er gewerkt aan een uitbreiding van het spoorwegnet. Dit deed de prijs van steenkool, ook buiten de mijnbouwgebieden, sterk dalen, zodat deze grondstof in het hele land beschikbaar kwam. In de loop van de negentiende eeuw kwamen er steeds meer fabrieken met stoommachines in Nederland. De werkgelegenheid nam toe en ook Nederland betrad het tijdperk van de industriële revolutie. Met alle gevolgen van dien.
Sociaal vangnet
Lange werkdagen, lage lonen en slechte werk- en levensomstandigheden waren tijdens de industriële revolutie aan de orde van de dag. Er was geen sociaal vangnet zoals wij dat nu kennen bij werkloosheid, ongevallen, ziekte en ouderdom. Door de lage lonen in die tijd moesten ook de kinderen aan de slag om het gezinsinkomen aan te vullen. Mensen zonder werk hadden geen uitkering zoals vandaag de dag, maar waren aangewezen op liefdadigheid, bedelarij of diefstal. Halverwege de negentiende eeuw begonnen mensen zodoende samen te werken om ziekte en werkloosheid binnen de arbeiderskring op te vangen. Het was de eerste vorm van samenwerking binnen de arbeidersklasse.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Lokale vakverenigingen
De eerste vakbeweging in Nederland werd in 1837 opgericht. Het was de Bredase vereniging van drukkersknechten: Door Eendragt t'Zaam Verbonden. Het was echter nog geen landelijke beweging en ook geen echte vakbond. De oprichting van dit soort plaatselijke vakbonden maakte arbeiders bewust van hun afhankelijkheid van de werkgevers en de kracht van gezamenlijk optreden. Ze vormden een eerste tegenkracht voor afspraken over bijvoorbeeld het loon en het zorgde voor een solidariteitsgevoel binnen de arbeidersklasse. Tientallen tot honderden van dit soort lokale verenigingen kwamen op.
Landelijke vakbonden
Eind negentiende eeuw werden landelijke vakbonden opgericht om de belangenbehartiging onder vakgenoten beter te organiseren. De eerste nationale vakbond werd in 1866 opgericht: de Algemene Nederlandse Typografen Bond. Zij streden voor gezamenlijke kassen voor ziekte en overlijden. In de laatste decennia kwamen steeds meer van dat soort bonden op. De Nederlandse vakbonden kennen geen militante traditie, zoals wel het geval is in veel andere Europese landen als Frankrijk. In vergelijking met andere landen gingen vakbonden zich hier pas laat organiseren en bleef de houding ten opzichte van de werkgever altijd relatief gematigd. Alleen bepaalde beroepsgroepen, zoals typografen en diamantbewerkers, zochten al snel steun bij elkaar.
Voor- en nadelen
Maar in een tijd dat gezinnen ieder dubbeltje om moesten draaien om brood op de plank te krijgen, was het lidmaatschap bij de vakbond niet de hoogste prioriteit. De wekelijkse contributie van een bond was namelijk zo hoog dat men het bezit van een lidmaatschapskaart in de maag kon voelen. De korte - en lange termijn voordelen stonden hiermee pal tegenover elkaar. De opties: lekker eten of het voordeel van de vakbond op de lange termijn. Harder werken en in een goed daglicht bij de baas komen had in hun ogen meer zin. In die lijn was het lidmaatschap bij de vakbond niet handig, aangezien de bazen niet enthousiast waren over het optreden van vakbonden.
Risico van de vakbonden
In het begin van de twintigste eeuw weigerden de werkgeversvereniging in de haven van Amsterdam vakorganisaties te erkennen. Het risico van de vakbonden was dat door middel van een staking, de arbeiders een aantal dagen zonder inkomsten konden zitten. Lidmaatschap bij de vakbond was zodoende niet altijd even voordelig voor de arbeiders. Het kon dus voor een gezin een zeer rationele keuze zijn zich niet bij een vakvereniging aan te sluiten. Maar naarmate de kosten en de baten beter tegen elkaar begonnen op te wegen, besloten toch steeds meer arbeiders zich begin twintigste eeuw aan te sluiten bij één van de vakbonden. In 1906 bundelden een aantal vakbonden hun krachten in het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Samen met het Rooms-Katholiek Werklieden Verbond (RKWV), die op werd gericht in 1909, fuseerden zij in 1979 in de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV).