Hoe is het eindexamen zoals we dat nu kennen tot stand gekomen?
De eindexamens zijn weer begonnen! Zoals elk jaar buigen middelbare scholieren zich de komende tijd over de lastige vraagstukken van verschillende vakken. Het eindexamen (eigenlijk het centraal examen) zoals we het nu kennen heeft afgelopen twee eeuwen een hele ontwikkeling doorgemaakt.
Een vroege vorm van eindexamens die we kennen, waren waarschijnlijk de examens van de Latijnse school. De Latijnse school had zes klassen, elk half jaar waren er examens, ook wel promoties genoemd. Door middel van deze examens konden leerlingen naar een hogere klas worden bevorderd. De Latijnse school werd gezien als ‘hoger onderwijs’ en een voorbereiding op een universitaire studie. Een einddiploma op een Latijnse school gaf dan ook automatisch toegang tot een universiteit. Eind 18de eeuw begon de Latijnse school aan populariteit de verliezen, onder andere omdat Latijn als taal minder relevant werd.
Staatsexamen van 1845
Voor 1845 was het enkel mogelijk aan een universiteit te studeren door het halen van het eindexamen van een Latijnse school of door een universitair toelatingsexamen te doen. Onder andere de concurrentie onder de verschillende universiteiten had er echter voor gezorgd dat de toelatingsexamens niet bijzonder veel voorstelden. Zo stond de universiteit van Leiden bekend om een gemakkelijk toelatingsexamen.
In 1845 werd er echter een landelijk toelatingsexamen ingesteld voor iedereen die een universitaire studie wilde beginnen. Dit staatsexamen werd in eerste instantie door zowel universiteiten als Latijnse scholen toegejuicht. Maar, behalve lof ontving dit landelijke toelatingsexamen echter ook veel kritiek. De vrije toegang tot de universiteit was door middel van dit staatsexamen nu beperkt. De liberale minister Thorbecke stelde het staatsexamen in 1850 dan ook niet meer verplicht en schafte het in 1852 zelfs geheel af.
De wet op het middelbaar onderwijs
Middelbaar onderwijs werd genoemd in de grondwet van 1815, maar wat het precies inhield, werd niet duidelijk vermeld. In de praktijk was het onderwijs in Nederland verdeeld over het hoger en lager onderwijs. Wat tegenwoordig middelbaar of voorgezet onderwijs genoemd wordt, bestond toen nog niet onder deze naam. Er was wel onderwijs beschikbaar voor de leeftijdsgroep die tegenwoordig naar het middelbaar onderwijs gaat, maar dit viel toen nog onder het lager onderwijs.
Het was minister Thorbecke die hier verandering in bracht. Onder zijn leiding werd in 1863 de wet op het middelbaar onderwijs aangenomen. Middelbaar onderwijs was vanaf dat moment ook een wettelijk geregelde onderwijsvorm. Eerdere instanties zoals de Franse scholen en de kostscholen werden nu vervangen door burgerscholen, hogere burgerscholen en middelbare scholen voor meisjes. Deze nieuwe scholen werden vanaf nu tot het middelbare onderwijs gerekend. Ook de Polytechnische school te Delft (nu te TU) viel onder het middelbaar onderwijs, volgens Thorbecke hoorde deze school niet tot het hoger onderwijs omdat studenten er niet werden opgeleid voor de geleerde stand. Echter, aangezien de wet wel bepaalde vakken voorlegde maar daar geen leerplan voor had bepaald, ontstond er in de jaren na de invoering van de wet onduidelijkheid over hoe lessen er precies uit moesten zien. Er werden ook zware eisen aan de eindexamens gesteld.
In de 20ste eeuw begon het middelbaar onderwijs te winnen aan populariteit. Waar het eerst nog als een privilege werd gezien, zorgde o.a. de industrialisatie van Nederland voor een behoefte aan geschoolde arbeiders. Onderwijs werd zo ook belangrijk voor het functioneren van de economie, wat er ook voor zorgde dat de overheid zich meer om de scholing van de bevolking ging bekommeren. In 1920 werd dan ook de lager onderwijswet ingevoerd, die onder andere meer gelijkheid onder verschillende vormen onderwijs doorvoerde.
De mammoetwet van 1968
In 1968 werd de wet tot regeling van het voortgezet onderwijs ingevoerd. Deze wet verkreeg al gauw de onofficiële naam van ‘mammoetwet’. Deze wet bracht verschillende veranderingen met zich mee, ook op het gebied van eindexamens. Zo hoefden leerlingen niet langer eindexamen te doen in dezelfde vakken. Waar er eerder nog een groot aantal eindexamen was waar geen keus uit gemaakt kon worden, was dat nu wel mogelijk. vwo leerlingen deden examen in zeven vakken, havo leerlingen in zes. Deze beperking was ingesteld met de hoop dat leerlingen zich nu beter konden verdiepen in de lesstof.
Tegenwoordig is het eindexamen een mijlpunt in het leven van de meeste Nederlandse scholieren. Instanties zoals het LAKS geven de scholier nu ook enige inspraak in de eindexamens. Door middel van hun bekende eindexamenklachtenlijn. Na afloop van de examens wordt het niveau landelijk geëvalueerd. Via de klachtenlijn kunnen scholieren mogelijke fouten of onduidelijkheden doorgeven, om op die manier ook bij te dragen aan de evaluatie en mogelijke verbetering van de eindexamens. Of gewoon om even te klagen dat het examen weer veel te lang was natuurlijk.
Bronnen:
- P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy, Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd (Assen/Maastricht 1987)
- www.laks.nl: Wat gebeurt er met een examenklacht
- www.vrijheidvanonderwijs.nl: Toen en nu
Afbeelding:
- Nationaal archief fotocollectie anefo: Eindexamen voortgezet onderwijs