Onder één en hetzelfde dak: huiselijk geluk in de 19e eeuw
"Het grootste geluk van den Mensch is, te beminnen, en bemind te worden: en – waar kan dit zuiverder, beter en vuuriger plaats hebben, dan onder één en hetzelfde dak?" zo leest het tijdschrift Bijdragen tot Menschelijk geluk in 1789. In de negentiende eeuw, toen de burgerlijke klasse nog de dienst uitmaakte door iedereen aan een ‘beschavingsoffensief’ te onderwerpen, vond een grote opleving van het huiselijkheidsideaal plaats. Huiselijk geluk was goed voor de natie, daar was men van overtuigd.
Voor de eerste keer: huiselijk geluk
In de tweede helft van de 18e eeuw raakte men steeds meer doordrongen van het idee dat de huiselijke kring de belangrijkste vorm van menselijk contact was. Het begrip ‘huiselyk geluk’ werd in 1768 voor het eerst gebruikt door de schrijver S. Formey in zijn artikel ‘Tafereel des huislyken geluks’. Volgens Formey ging voorspoed in het openbare leven verloren als het thuis, of binnenshuis, niet gezellig of prettig verliep. "Wat betekent het voor een held treffelyke overwinningen te behaalen, en het lofgeschal der openbaare toejuichingen te hooren, indien hy, opgeslooten in het binnenste van zijn paleis, daar niets vindt dan eene doodsche stilte, of daar de tweedragt […] ontmoet?" Daartegenover stond volgens Formey dat alle tegenslagen en rampspoeden in het leven verzacht werden door huiselijk geluk, een vertrouwde, intieme kring om het leed mee te delen.
Beschavingsoffensief
Naarmate steeds meer leden van de burgerlijke stand doordrongen raakten van de persoonlijke en openbare voordelen van een gezellige en huiselijke gezinssfeer, werd gepoogd die overtuiging ook over te brengen op anderen. Tijdens de negentiende eeuw probeerde de burgerij onvermoeibaar het volk te verheffen tot wat zij zelf zagen als ‘beschaving’ en gewenst gedrag. Dat ‘beschavingsoffensief’, zoals het vaak genoemd wordt, bestond bijvoorbeeld uit het stimuleren van netheid en hygiëne, aandacht voor opvoeding en opleiding van arbeiderskinderen, en het ontmoedigen van drankgebruik en gokken. Het huiselijkheidsideaal propageren was een goed middel in die missie.
Eigen belang
De arbeidersklasse, die gebukt ging onder het florerende kapitalisme en het zware werk op het land of in de fabrieken, zou van huiselijkheid niet alleen zelf gelukkiger van worden, maar ook het welvaren van de natie als geheel bevorderen. Zo schreef J. de Bosch Kemper in 1851 in zijn ‘geschiedkundig onderzoek’ naar armoede:
“Alles wat deze trek naar huiselijkheid kan vermeerderen, vermeerdert ook de werkzaamheid. Wanneer eenmaal de zucht is ontwaakt voor eene nette woonkamer, voor vrouw en kinderen, die 's avonds na den arbeid in onderling genoegen verenigd zijn, is daarin eene kracht geboren, die meer dan iets tot werkzaamheid opwekt... een werkman die eenmaal daarvan gevoel heeft gekregen, vervalt zelden tot armoede.”
Een gelukkig huiselijk leven was volgens de historicus dus niet alleen prettig voor de arbeider, maar ook voor zijn baas, die tot de burgerlijke klasse behoorde. Het stimuleren van huiselijk geluk als onderdeel van het negentiende-eeuwse ‘beschavingsoffensief’ was zo bezien niet een geheel belangeloze aangelegenheid voor de burgerij.
Eeuw van verstoffing
Binnen de burgerij was de cultus van huiselijkheid al aangeslagen en vooral merkbaar in de indeling van hun huizen en aan het interieur. Steeds meer mensen vonden het belangrijk en konden het zich veroorloven om aparte kamers te hebben voor verschillende bezigheden: koken, ontspannen en slapen deed men liefst niet meer in dezelfde ruimte. De woonkamer werd het centrale punt waar het huiselijk geluk zich afspeelde. Die kamer ‘verstofte’ bij veel mensen gedurende de negentiende eeuw. Zachte banken, luie zitstoelen, kussens, vloerkleden en gordijnen werden aangesleept om het geheel warmer en gezelliger te maken. Bovendien werd de woonkamer rijkelijk gedecoreerd. Zo deed bijvoorbeeld de kamerplant zijn intrede.
Huiselijkheid in armoede
De arbeidende klasse, zo’n tachtig procent van de bevolking, kon zich zo veel luxe meestal niet permitteren, maar raakte eveneens steeds meer bevangen door de aandrang het huis gezellig te maken. Zo hadden Amsterdamse kelderbewoners ondanks hun armoede soms geraniums voor hun enige raam staan. Dat was wellicht het gevolg van de Floralia-verenigingen die in de jaren ’70 van de negentiende eeuw ontstonden, met de bedoeling arbeiders aan te zetten tot het kweken van plantjes. Dat zou leiden tot meer gevoel voor orde, regelmaat, schoonheid en zorg volgens de initiatiefnemers. Waar mogelijk, probeerden veel arbeiders hun woonomgeving net als de burgerij zo huiselijk mogelijk in te richten. In tegenstelling tot andere onderdelen van het burgerlijke beschavingsoffensief, zoals het alcoholbeleid, leek het aanzetten tot ‘huiselijk geluk’ minder weerstand op te wekken. Blijkbaar werd inderdaad iedereen gelukkiger van huiselijkheid.
Leestip:
De smaak der natie – Opvattingen over huiselijkheid in de Noord-Nederlandse poëzie van 1800 tot 1840
Auteur: Ellen Krol
ISBN: 9789065505521
Uitgever: Verloren
Prijs: €39,–
Bronnen:
- S. Formey, ‘Tafereel des Huislyken Geluk’, in Vaderlandsche Letteroefeningen (Amsterdam 1768).
- A. J. Schuurman, ‘Is huiselijkheid typisch Nederlands? Over huiselijkheid en modernisering’, BMGN - Low Countries Historical Review 4 (1992) 745 – 759.
- E. Kloek, Vrouw des Huizes: Cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw (Amsterdam 2009) 144 – 149.
Afbeeldingen:
- Answering the Emigrant’s Letter, James Collinson, 1850. [Public Domain via Wikimedia Commons]
- Kelderwoning Zeedijk 58, omstreeks 1913. Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.