Hoe de openluchtscholen van de 20e eeuw kinderen beschermden tegen tuberculose
Het wel of niet openen van scholen is één van de meest besproken onderwerpen tijdens de coronacrisis. Op school behalen veel leerlingen betere resultaten dan wanneer ze thuis les krijgen en daarbij is het sociale contact met klasgenoten van groot belang in zo’n vormende fase van het leven. Maar tegelijk mogen scholen geen coronabrandhaard worden. Aan het begin van de 20e eeuw speelde dit probleem ook. Besmettelijke ziektes als tuberculose tierden welig en wetenschappers waren naarstig op zoek naar een manier om goed onderwijs te geven zonder dat zulke ziektes zich onder de leerlingen konden verspreiden. In Duitsland ontstond een bijzondere oplossing: de openluchtscholen.
Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw was de industriële revolutie in volle gang. Mensen trokken massaal naar de steden om daar in de fabrieken te werken. In de overbevolkte arbeiderswijken konden besmettelijke ziektes als cholera, influenza en tuberculose zich als een lopend vuurtje onder de bevolking verspreiden. Naar aanleiding van de heersende epidemieën en continue uitbraken van deze ziektes dachten verschillende overheden, ook in Nederland, halverwege de 19e eeuw na over betere hygiënemaatregelen in het onderwijs.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Pas aan het begin van de 20e eeuw kwam dit echt van de grond, dit hield verband met de strijd tegen tuberculose, een zeer ernstige ziekte waar veel mensen toentertijd aan overleden. De ziekte teisterde vooral de dichtbevolkte en ongezonde gebieden in de grote steden met vervuilde lucht. De opvatting dat frisse lucht en daglicht je gezondheid bevorderde won aan populariteit.
Het ontstaan van de openluchtschool
Vanuit dit principe ontstonden in Duitsland na 1900 de eerste openluchtscholen, de zogenoemde bosscholen. De eerste bosschool werd in 1904 in Charlottenburg tot stand gebracht, genaamd de Charlottenburger Waldschule. De bedenkers van deze school waren de Duitse pediater Dr. Bernhard Bendix en schoolinspecteur Hermann Neufert. De school werd midden in een naaldbos gebouwd, en dat was niet voor niks. Er werd vanuit gegaan dat de sterke geur van de naaldbomen een genezende werking had bij keel- en longziektes. Door de kinderen les te geven in een bos zaten ze in de schone lucht en werd de wind en de zon tegelijkertijd door de hoge bomen tegengehouden. De school was bedoeld voor de arme, zwakke kinderen uit de grote steden die vatbaar waren voor tuberculose of al pre-tuberculose hadden.
De school bood zogenoemde openluchttherapie. De school was een soort internaat, waar de kinderen dus lang verbleven. De kinderen sliepen buiten in tenten of in slaapzalen en kregen les in klaslokalen met grote open ramen of volledig buiten in het bos. In verband met symptomen als hoesten moest er zo veel mogelijk afstand worden gehouden en werd er tijdens de lessen en tijdens het slapen gewerkt met schotten. Daarnaast kregen de kinderen drie keer per dag een voedzame maaltijd, en wanneer het koud was, werden de leerlingen uitgerust met warme winterkleding. Zaken die de kinderen, vaak afkomstig uit de arme lagen van de bevolking, thuis lang niet altijd kregen. Naast het feit dat ze dus onderwijs kregen, werd er ook voor hen gezorgd. Aan de leiding van het dagelijkse lesprogramma stonden de artsen, niet de leraren. Zij bepaalden wat voor lessen er elke dag gegeven werden en hoeveel onderwijs de kinderen kregen, want er moest ook naar de gezondheidstoestand van de kinderen gekeken worden. Zo moesten de kinderen na de middagmaaltijd altijd verplicht rust houden. Juist de afwisseling van rust houden en activiteit bevorderde het genezingsproces.
Het onderwijs in de buitenlucht had een gunstig effect op de gezondheid van de kinderen, dat zagen ook andere Europese landen. In de jaren daarna gingen steeds meer landen deze openluchtscholen bouwen. Al in 1904, hetzelfde jaar als de opening van de Charlottenburger Waldschule, werd de eerste openluchtschool gebouwd in België en daarna volgde Zwitserland, Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië in 1907. Vooral in Groot-Brittannië sloegen de openluchtscholen erg aan, in 1937 waren er al 96 openluchtscholen in het land gebouwd. En de trend stopte niet bij de Europese grenzen. Ook in de Verenigde Staten en Australië werden er aan het begin van de 20e eeuw openluchtscholen opgezet, maar in beide landen kwam het in tegenstelling tot de Europese landen niet echt van de grond. Door de wisselende schoolresultaten van de kinderen werden de scholen voor de Tweede Wereldoorlog alweer gesloten.
De eerste openluchtscholen in Nederland
Ook in Nederland was de openluchtschool in Charlottenburg niet onopgemerkt gebleven. Nederlandse schoolartsen hielden de resultaten nauwlettend in de gaten en toen bleek dat de buitenlucht de gezondheid van de kinderen verbeterde en sterker maakte, besloot men ook in Nederland deze vorm van onderwijs te gaan hanteren. In Nederland werd er al onderzoek gedaan naar natuurlijke ventilatie in klaslokalen, want het was inmiddels wel duidelijk dat de muffe lucht die in de benauwde klaslokalen hing, niet bepaald bevorderlijk was voor de leerprestaties van de kinderen. Door de natuurlijke ventilatie zou er een einde komen aan de stilstaande lucht in de klaslokalen en de weinig prikkelende werking die dit met zich meebracht. Dit werd overigens niet alleen in klaslokalen gedaan, maar ook in kantoorgebouwen, ziekenhuizen en woningen werd er gezocht naar de mogelijkheden van natuurlijke ventilatie.
En zo werd in 1913 de eerste proefschool met buitenonderwijs opgezet in de duinen van Den Haag, genaamd de Eerste Nederlandse Buitenschool. Op deze school werden vergelijkbare methodes gebruikt als die van de openluchtschool in Charlottenburg. Daarna volgden er scholen in onder andere Rotterdam, Amsterdam, Arnhem en Breda. In Amsterdam verscheen in 1925 de eerste openluchtschool voor arme, zwakke kinderen in het Vondelpark in de vorm van zes klassen met houten tafeltjes die waren toegevoegd aan een bestaand schoolgebouw. Een tweede verscheen in 1931 in het Oosterpark. De oprichting was mede mogelijk gemaakt door de in 1922 opgerichte Vereniging van Openluchtscholen. Zij ondersteunde initiatiefnemers bij het opzetten van openluchtscholen.
De naoorlogse openluchtscholen
Waar de openluchtscholen voor de Tweede Wereldoorlog met name bedoeld waren om de gezondheid van de arme en zwakke kinderen die vatbaar waren voor tuberculose te verbeteren, veranderde het doel na de oorlog. Het buitenonderwijs brak in de jaren na de oorlog steeds verder door in het reguliere onderwijs. Het buitenonderwijs sloeg aan bij de kinderen met een zwakke gezondheid, maar al snel werd gedacht: Als het zo goed voor de gezondheid van kinderen is, waarom geven we gezonde kinderen uit een beter milieu dan ook geen buitenonderwijs? Voorkomen is immers beter dan genezen. De eerste school werd hiervoor al in 1930 in Amsterdam opgericht, met de passende naam de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind. Bij de bouw van de school stond de ruimte in de klaslokalen en de grote strokenramen centraal, die geopend konden worden voor frisse lucht. Deze school diende vooral als een statement van de Vereniging van Openluchtscholen waarmee gezegd wilde worden dat openluchtonderwijs voor alle kinderen de ‘school van de toekomst’ zou worden. De nadruk lag op deze school met name op de buitenlucht en het onderwijs en minder op de zorg van het kind, zoals dat wel was in de openluchtscholen voor de kinderen met een zwakke gezondheid.
Deze lijn trok zich verder door na de oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog kwam tuberculose minder vaak voor door de toenemende welvaart en de verbeterde hygiënische leefomstandigheden. De openluchtscholen maakten dus niet langer deel uit van de tuberculosebestrijding. In de eerste jaren na de oorlog werd buitenonderwijs nog wel gebruikt voor kinderen met niet-besmettelijke aandoeningen als astma en nervositas, maar al snel ging men twijfelen aan het nut en de noodzaak van de middagrust en de kuren in de buitenlucht voor deze kinderen. Gedurende de wederopbouwjaren nam het onderwijs in de volledige buitenlucht af, waar tijdens het begin van de 20e eeuw nog vijftig procent van het onderwijs buiten plaatsvond, was dat in 1962 nog maar tussen de twintig en dertig procent.
De mogelijkheid van het buitenonderwijs bleef nog wel aanwezig, maar de focus kwam meer te liggen op de verbeterde natuurlijke ventilatie in schoolgebouwen in plaats van lesgeven in de buitenlucht. Grote ramen die daglicht en frisse lucht binnenlieten, goede ventilatie in het schoolgebouw en buitenlesplaatsen om de mogelijkheid om buiten les te geven toch te behouden. Zo werd het concept van de openluchtschool gedurende de tweede helft van de 20e eeuw verweven met het reguliere onderwijs. Tegenwoordig zijn er nog wel versies van de openluchtschool te ontdekken, onder andere op een school in Antwerpen waar kinderen deels in de buitenlucht zitten door een open muur in het klaslokaal, maar de zogenoemde openluchtkuren bestaan niet meer.
Hernieuwde interesse in buitenonderwijs
Door de komst van het coronavirus in 2020 is er weer een hernieuwde discussie ontstaan omtrent ventilatie en het besmettingsgehalte in klaslokalen. Uit onderzoek van het Landelijke Coördinatieteam Ventilatie op Scholen blijkt dat tegenwoordig nog niet alle schoolgebouwen voldoen aan de wettelijke normen voor ventilatie in klaslokalen, iets wat wel van grote noodzaak is nu de scholen weer geopend worden. Het kabinet stelt 360 miljoen euro beschikbaar om dit voor elkaar te krijgen. Mocht dit niet lukken, dan valt er wellicht toch wat inspiratie te halen uit het concept van de 20e -eeuwse openluchtscholen.
Bronnen:
- Rijksoverheid.nl: Corona en ventilatie schoolgebouwen
- Vpro.nl: Openluchtscholen
- Wikipedia.org: Openluchtschool
- Dolf Broekhuizen: Openluchtscholen in Nederland: architectuur, onderwijs en gezondheidszorg, 1905-2005
- Eerste Openluchtschool Amsterdam: Licht en lucht, Eerste Openluchtschool Amsterdam