Het Smeekschrift der Edelen: een verzoek om tolerantie
Op 5 april 1566 bood Hendrik van Brederode namens 200 edelen het zogenaamde ‘smeekschrift der edelen’ aan, aan de Spaanse landvoogdes van de Nederlanden, Margaretha van Parma. In niet mis te verstane bewoording was het een verzoek om religieuze tolerantie en opschorting van de vervolgingen van de Inquisitie.
Strenge geloofsvervolging
In 1550 had Karel V, vader van Filips II, als Heer der Nederlanden de zogenaamde ‘bloedplakkaten’ laten uitvaardigen, waarin stond dat iedereen die iets met het protestantisme te maken had, bestraft zou worden met de dood. Onder Filips II werd die geloofsvervolging onverkort gehandhaafd. Ongeveer 1300 protestanten werden door de Inquisitie in de Nederlanden vermoord, soms zelfs nadat zij zich hadden bekeerd tot het katholicisme. Het leidde tot grote onrust in het land, niet alleen onder protestanten, maar ook onder katholieken die meevoelden met hun medechristenen die hun tragische lot waardig en vroom ondergingen. Onder de hoge edelen bestond over de wreedheid van de vervolgingen ook onvrede. Zij beschouwden zichzelf als spreekbuis van de bevolking en zagen het als hun taak om de vorst aan te spreken op zijn gedrag.
Eedverbond der Edelen
Nadat Willem van Oranje en Lamoraal I van Gavere, beter bekend als de Graaf van Egmond of kortweg Egmond, zonder succes verschillende pogingen hadden ondernomen om Filips II tot bedaren te brengen, besloten de edelen zich in 1565 de verenigen. In oktober dat jaar had Filips na enige twijfel de knoop doorgehakt en in de Raad van State, waar de meeste edelen deel van uitmaakten, bekend gemaakt dat de geloofsvervolgingen gewoon door zouden gaan en dat iedere edele die daar niet aan mee zou werken werd vervangen.
In december 1565, op de bruiloft van de zoon van landvoogdes Margaretha van Parma, deed zich de mogelijkheid voor om over te gaan tot een edelenverbond. Een twintigtal lagere edelen dat vanwege de huwelijksplechtigheid in Brussel aanwezig was kwam samen en stelde een petitie op waarin werd gevraagd om het bijeenroepen van de Staten-Generaal en opschorting van de bloedplakkaten en vervolgingen. De petitie ging het land door en werd ondertekend door ongeveer 400 edelen, zowel katholiek als protestants.
Tolerantie en moderatie
Willem van Oranje stelde de edelen voor om de petitie als smeekschrift aan Margaretha van Parma aan te bieden. Het Smeekschrift der Edelen, zoals de petitie in iets aangepaste vorm ging heten, werd vervolgens op 5 april 1566 door 200 ongewapende edelen, met graaf Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau voorop, in het Brusselse paleis aan de landvoogdes aangeboden.
Daarin stond dat de edelen vreesden voor ‘een seer grote en generale beroerte en oproer, tenderende tot een jammerlyke verderffenisse van het gehele land’ wanneer de bloedplakkaten gehandhaafd werden. Hoewel het Smeekschrift doorspekt was met lof voor de soevereiniteit van de koning, was het een verkapt dreigement: als er geen godsdiensttolerantie kwam, dan zou er opstand komen en daar zouden de edelen dan niet voor in staan.
De edelen sloten af met de boodschap erop te vertrouwen ‘dat uwe Hoogheit daer en tusschen voorsien wille op te voorseide periculen door een generale ophoudinge, uitstellinge en opschorsinge, so wel van der Inquisitien als van executien der voorseider placcaten’. Oftewel: we geloven dat u mee wilt werken aan een tijdelijke opschorting van de vervolgingen zolang Filips zijn definitieve antwoord nog niet heeft gegeven.
Geuzennaam
De ietwat overvallen landvoogdes, die persoonlijk al langer overtuigd was van wat de edelen opmerkten over religieuze tolerantie ten behoeve van de rust en het welvaren in het land, beloofde direct die dag terughoudendheid en ‘moderatie’ bij de geloofsvervolgingen. Margaretha van Parma bevond zich in een spagaat tussen enerzijds de hoge adel in haar directe omgeving met wie zij het land moest besturen, en anderzijds haar meerdere, Filips II. Ze was daarom zenuwachtig en wist niet zeker wat de beste reactie op het Smeekschrift zou zijn. Om haar gerust te stellen zou haar Spaansgezinde edelman en haar raadsman Karel van Berlaymont gezegd hebben: ‘N’ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux.’ ‘Wees niet bang, Mevrouw, het zijn slechts bedelaars.’ Daarmee doelde hij op het feit dat de edelen kwamen smeken, als bedelaars. Een paar dagen na het aanbieden van de petitie zouden de edelen ‘gueux’ (geuzen) al als eretitel beschouwen. Hun strijdnaam was gekozen en de messen konden worden gescherpt.
Resultaat: de Beeldenstorm
Het resultaat van Margaretha’s toezegging tot een tijdelijk gedoogbeleid was waarschijnlijk niet wat zij zich ervan had voorgesteld. De religieuze tolerantie leidde ertoe dat overal in de Nederlanden protestantse hagenpreken werden gehouden en steeds meer mensen overtuigd raakten van het calvinisme. De economische malaise, ten gevolge van verschillende handelsconflicten dat jaar zorgden in 1566 voor veel armoede en een hongersnood in de Nederlanden. Het contrast met de rijkdom van de katholieke kerk werkte het protestantisme verder in de hand. Op 10 augustus 1566, na een opzwepende preek vlakbij het dorpje Steenvoorde, trokken boze toehoorders onder leiding van de predikant het St.-Laurensklooster binnen en vernielden er alle beelden. De vonk sloeg over naar andere plaatsen in de Nederlanden en de Beeldenstorm was een feit. Het bleken de eerste gewelddadige uitingen van de onvrede die al veel langer over Spaanse overheerser en haar religieuze beleid bestond.
Bronnen:
- De originele tekst van het Smeekschrift der Edelen
- A. van der Lem, De Opstand in de Nederlanden 1568 – 1648. De Tachtigjarige Oorlog in woord en beeld (Nijmegen 2014).
Afbeelding:
Hendrik van Brederode biedt Margaretha van Parma namens het Verbond der Edelen het Smeekschrift der Edelen aan, 5 april 1566. Uit Histoire de la guerre des Païs-Bas van R. P. Famien Strada (1727) [Public Domain via Wikimedia Commons]